ECLI:NL:RBDHA:2024:21537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/1519 en 23/1536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw in woningbouwensemble te Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 november 2024, zijn de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een dakopbouw op een woning in Leiden beoordeeld. De omgevingsvergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Leiden op 19 juli 2022, maar eisers waren van mening dat deze vergunning niet terecht was verleend. Zij voerden aan dat de dakopbouw extra schaduw zou veroorzaken en in strijd zou zijn met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 behandeld, waarbij ook andere zaken aan de orde kwamen. De rechtbank oordeelde dat de dakopbouw niet voldeed aan de minimale afstandseis tot de zijdelingse perceelsgrens, zoals vastgelegd in artikel 16.2.1 van de planregels. Dit leidde tot de conclusie dat het college de vergunning niet had kunnen vergunnen zoals het dat had gedaan. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/1519 en 23/1536
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2024 in de zaken tussen

1.1. [eiser 1] e.a., uit [woonplaats 1] ,

(gemachtigde: mr. F.P. van Galen),

2.[eiser 2] e.a., uit [woonplaats 1] ,

(gemachtigde: S.A.N. Geerling)
(gezamenlijk: eisers),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden
(gemachtigde: J. van Egmond en M. Sleebos).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghoudster]uit [woonplaats 2] (vergunninghoudster).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een dakopbouw op de woning aan de [adres] in Leiden.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning verleend met het besluit van 19 juli 2022. Met het bestreden besluit van 10 januari 2023 op de bezwaren van eisers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 op zitting behandeld, samen met de beroepen in de zaken met nrs. SGR 21/3139, 21/3234, 22/4461, 22/4462, 22/4464, 22/4466, 22/4477, 22/4478, 22/4480, 22/4482 en 22/4486. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers en de gemachtigden van het college.
Totstandkoming van de besluiten
2. Vergunninghoudster heeft een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning te verlenen om een dakopbouw te bouwen op haar woning aan de [adres] . De woning is onderdeel van een woningbouwensemble rond het hof ‘ [het hof] ’. De woningen in dit ensemble zijn op dezelfde manier gebouwd en vormen een architectonisch en stedenbouwkundig geheel. Door de dakopbouw komt op de woning aan de [adres] een nieuwe bouwlaag. De woning krijgt hierdoor een goot- en dakhoogte van 9,7 m.
2.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend. Volgens het college voldoet de goothoogte van 9,7 m niet aan de regels van het bestemmingsplan. Het college heeft besloten dat zij bereid is om medewerking te verlenen om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. Volgens het college leidt de hogere goothoogte niet tot strijd met de goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de omgevingsvergunning daarom verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De beroepen
3. Eisers wonen in de buurt van de [adres] . Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. De belangrijkste redenen hiervoor zijn dat de dakopbouw zorgt voor extra schaduw op de woningen, tuinen en buitenruimtes (leefdek) in de omgeving en dat de dakopbouw volgens hen in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Eisers wijzen erop dat het college in 2008 om die redenen een aanvraag om een bouwvergunning voor een dakopbouw op een woning aan de [het hof] heeft afgewezen. Zij vinden het onbegrijpelijk dat het college de omgevingsvergunning nu wel heeft verleend.
3.1.
Een aantal andere bewoners van de [het hof] heeft ook plannen gemaakt om een dakopbouw te bouwen. Dit heeft ertoe geleid dat het college nog vier omgevingsvergunningen heeft verleend voor dakopbouwen in het woningbouwensemble. Verschillende eisers hebben ook beroep ingesteld tegen die omgevingsvergunningen. De voor- en tegenstanders van de dakopbouwen liggen hierdoor met elkaar overhoop en dit heeft ertoe geleid dat de prettige sfeer in de buurt is verstoord.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgrond van eisers dat het college niet heeft gezien dat er nog een extra strijdigheid is met het bestemmingsplan slaagt. Dit betekent dat het besluit moet worden vernietigd. De beroepen zijn daarom gegrond en eisers krijgen dus gelijk. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de andere beroepsgronden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Bestemmingsplan
6. Het geldende bestemmingsplan is “ [bestemmingsplan] ”. De woning heeft in dit bestemmingsplan de bestemming “Wonen”, de aanduiding “aaneengebouwd”, een maximale bouwhoogte van 10 m en een maximale goothoogte van 7 m.
6.1.
Vast staat dat de aangevraagde dakopbouw een blokvorm heeft met een plat dak. De goot komt daardoor op dezelfde hoogte te liggen als het dak, beide op 9,7 m. Hiermee wordt voldaan aan de maximale bouwhoogte van 10 m, maar wordt de maximale goothoogte van 7 m met 2,7 m overschreden. Het college heeft artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht toegepast om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. De dakopbouw beslaat niet het hele dak van de woning, maar heeft aan de voorkant een setback van 1,4 m, aan de achterkant een setback van 3,1 m en aan de zijkant, richting de tuinen van de woningen aan de [straatnaam] , een setback van 1,2 m met daarbinnen een trappenhuis.
Voldoet de dakopbouw aan de minimale afstandseis tot de zijdelingse perceelsgrens?
7. Eisers betogen dat het college niet heeft onderkend dat de dakopbouw naast de overschrijding van de maximale goothoogte ook in strijd is met de minimale afstandseis tot de zijdelingse perceelsgrens. Eisers voeren hiertoe aan dat op grond van artikel 16.2.1, aanhef en onder e, sub 3, van de planregels de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bij eindwoningen niet minder dan 3 m mag bedragen. Volgens eisers komt de dakopbouw op een kortere afstand te liggen dan drie meter van de zijdelingse perceelsgrens met de tuinen van de woningen aan de [straatnaam] , zodat sprake is van strijd met deze planregel. Het college is er ten onrechte vanuit gegaan dat de dakopbouw op dit punt niet in strijd is met het bestemmingsplan, aldus eisers.
7.1.
Het college vindt niet dat sprake is van strijd met artikel 16.2.1, aanhef en onder e, sub 3, van de planregels. Volgens het college is geen sprake van het bouwen van een hoofdgebouw en is deze planregel daarom niet van toepassing. Bovendien blijft het bouwwerk binnen de grenzen van het bouwvlak en komt het hoofdgebouw niet dichter bij de zijdelingse perceelsgrens te staan.
7.2.
In artikel 16.2.1, aanhef en onder e, sub 3 van de planregels staat dat voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat ter plaatse van de aanduiding “aaneengebouwd” de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen alleen bij eindwoningen niet minder dan 3 meter mag bedragen.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de dakopbouw op een kortere afstand komt te liggen dan 3 minder van de zijdelingse perceelsgrens met de tuinen van de woningen aan de [straatnaam] . De rechtbank stelt verder vast dat de woning aan de [adres] de eindwoning van het bouwblok is.
7.4.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat artikel 16.2.1, aanhef en onder e, sub 3 van de planregels niet van toepassing is omdat geen sprake is van de bouw van een hoofdgebouw. Artikel 16.2.1 bevat de bouwregels waaraan hoofdgebouwen op het perceel moeten voldoen. Eisers betogen terecht dat de dakopbouw deel zal gaan uitmaken van de woning (het hoofdgebouw) op het perceel. Dat betekent dat ook de dakopbouw aan deze planregel zal moeten voldoen.
7.5.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat artikel 16.2.1, aanhef en onder e, sub 3 van de planregels op de dakopbouw van toepassing is en dat aan deze planregel niet wordt voldaan. Dat de dakopbouw binnen de grenzen van het bouwvlak valt en dat het hoofdgebouw niet dichter bij de zijdelingse perceelsgrens komt te slaan, maakt dit niet anders. Dit betekent dat het college de dakopbouw niet heeft kunnen vergunnen op de manier waarop het dat heeft gedaan.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat het college een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eisers. Daarbij heeft het college verschillende mogelijkheden, namelijk de aanvraag alsnog afwijzen, het bouwplan voor de dakopbouw laten aanpassen zodat er geen strijd meer is met artikel 16.2.1, aanhef en onder e, sub 3 van de planregels of afwijken van deze planregel waarbij (aanvullend) moet worden gemotiveerd waarom dat geen strijd met de goede ruimtelijke ordening oplevert. In alle gevallen levert dat een andere situatie of motivering op dan nu in deze zaken bij de rechtbank voorligt. De rechtbank komt daarom op dit moment niet toe aan een beoordeling van de andere beroepsgronden van eisers.
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet het college in beide zaken aan eisers het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college daarnaast in beide zaken in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank in beide zaken op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers 1 en eisers 2 te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 en eisers 2 tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.