7.5.De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat artikel 16.2.1, aanhef en onder e, sub 3 van de planregels op de dakopbouw van toepassing is en dat aan deze planregel niet wordt voldaan. Dat de dakopbouw binnen de grenzen van het bouwvlak valt en dat het hoofdgebouw niet dichter bij de zijdelingse perceelsgrens komt te slaan, maakt dit niet anders. Dit betekent dat het college de dakopbouw niet heeft kunnen vergunnen op de manier waarop het dat heeft gedaan.
8. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat het college een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eisers. Daarbij heeft het college verschillende mogelijkheden, namelijk de aanvraag alsnog afwijzen, het bouwplan voor de dakopbouw laten aanpassen zodat er geen strijd meer is met artikel 16.2.1, aanhef en onder e, sub 3 van de planregels of afwijken van deze planregel waarbij (aanvullend) moet worden gemotiveerd waarom dat geen strijd met de goede ruimtelijke ordening oplevert. In alle gevallen levert dat een andere situatie of motivering op dan nu in deze zaken bij de rechtbank voorligt. De rechtbank komt daarom op dit moment niet toe aan een beoordeling van de andere beroepsgronden van eisers.
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet het college in beide zaken aan eisers het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college daarnaast in beide zaken in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank in beide zaken op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers 1 en eisers 2 te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 en eisers 2 tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.