ECLI:NL:RBDHA:2024:21536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
22/4461, 22/4462, 22/4464, 22/4466, 22/4477, 22/4478, 22/4480, 22/4482 en 22/4486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen omgevingsvergunningen voor dakopbouwen in woningbouwensemble te Leiden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen de verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van dakopbouwen op woningen in een woningbouwensemble te Leiden. De vergunningen zijn verleend door het college van burgemeester en wethouders op 10 december 2021, en de bezwaren van eisers zijn op 1 juni 2022 afgewezen. Eisers, die zelf in de nabijheid wonen, zijn van mening dat de dakopbouwen onaanvaardbare schaduwhinder en vermindering van privacy veroorzaken. De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigden, evenals de gemachtigden van het college en de vergunninghouders aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank stelt vast dat de dakopbouwen voldoen aan de redelijke eisen van welstand en dat de schaduwhinder niet onaanvaardbaar is, omdat de dakopbouwen vergeleken moeten worden met wat maximaal mogelijk is volgens het bestemmingsplan. De rechtbank wijst erop dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunningen te verlenen, ondanks eerdere afwijzingen van vergelijkbare aanvragen in 2008. De rechtbank concludeert dat de vergunningen zijn verleend in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving en dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghouders.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf en is openbaar uitgesproken op 1 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/4461, 22/4462, 22/4464, 22/4466, 22/4477, 22/4478, 22/4480, 22/4482 en 22/4486
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2024 in de zaken tussen

1.1. [eiser sub 1a] en [eiser sub 1b] uit [woonplaats] ,

2.[eiser sub 2a] en [eiser sub 2b] uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: [eiser sub 1a] )

3.[eiser sub 3] uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: [eiser sub 1a] )
(gezamenlijk: eisers),
en
het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam]
(gemachtigde: J. van Egmond en M. Sleebos).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:

1.[derde-partij sub 1a] en [derde-partij sub 1b] uit [woonplaats] ,

2.[derde-partij sub 2] uit [woonplaats] ,

3.[derde-partij sub 3] uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: M.J. Smaling)
(gezamenlijk: vergunninghouders).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunningen voor de bouw van een dakopbouw op de woningen aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in [plaatsnaam] .
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunningen verleend met afzonderlijke besluiten van 10 december 2021. Met de afzonderlijke bestreden besluiten van 1 juni 2022 op de bezwaren van eisers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunningen gebleven.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 op zitting behandeld, samen met de beroepen in de zaken met nrs. SGR 21/3139, 21/3234, 23/1519 en 23/1536. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college, vergunninghouders 1 en 3 en de gemachtigde van vergunninghouder 3.
Totstandkoming van de besluiten
2. De vergunninghouders hebben alle drie een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning te verlenen om een dakopbouw te bouwen op hun woningen aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] . De woningen zijn onderdeel van een woningbouwensemble rond het hof ‘ [het hof] ’. De woningen in dit ensemble zijn op dezelfde manier gebouwd en vormen een architectonisch en stedenbouwkundig geheel. Door de dakopbouw komt op de woningen aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] een nieuwe bouwlaag. De woningen krijgen hierdoor een goot- en dakhoogte van 9,7 m.
2.1.
Het college heeft de omgevingsvergunningen verleend. Volgens het college voldoet de goothoogte van 9,7 m niet aan de regels van het bestemmingsplan. Het college heeft besloten dat zij bereid is om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. Volgens het college leidt de hogere goothoogte niet tot strijd met de goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de omgevingsvergunningen daarom verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De beroepen
3. Eisers wonen zelf ook aan [het hof] . Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunningen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn dat de dakopbouwen zorgen voor extra schaduw op de woningen, tuinen en buitenruimtes (leefdek) in de omgeving en dat de dakopbouwen volgens hen in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand. Eisers wijzen erop dat het college in 2008 om die redenen een aanvraag om een bouwvergunning voor een dakopbouw op een woning aan [het hof] heeft afgewezen. Zij vinden het onbegrijpelijk dat het college de omgevingsvergunningen nu wel heeft verleend.
3.1.
Een aantal andere bewoners van [het hof] heeft ook plannen gemaakt om een dakopbouw te bouwen. Dit heeft ertoe geleid dat het college nog twee omgevingsvergunningen heeft verleend voor dakopbouwen in het woningbouwensemble. Verschillende eisers hebben ook beroep ingesteld tegen die omgevingsvergunningen. De voor- en tegenstanders van de dakopbouwen liggen hierdoor met elkaar overhoop en dit heeft ertoe geleid dat de prettige sfeer in de buurt is verstoord.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De beroepen zijn daarom ongegrond en eisers krijgen geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvragen om een omgevingsvergunning zijn ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Bestemmingsplan
6. Het geldende bestemmingsplan is “ [bestemmingsplan] ”. De woningen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming “Wonen”, een maximale bouwhoogte van 10 m en een maximale goothoogte van 7 m.
6.1.
Vast staat dat de aangevraagde dakopbouwen een blokvorm hebben met een plat dak. De goot komt daardoor op dezelfde hoogte te liggen als het dak, beide op 9,7 m. Hiermee wordt voldaan aan de maximale bouwhoogte van 10 m, maar wordt de maximale goothoogte van 7 m met 2,7 m overschreden. Het college heeft artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht toegepast om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. De dakopbouwen beslaan niet het hele dak van de woningen, maar hebben aan de voorkant een setback van 1,4 m en aan de achterkant een setback van 3,1 m. Op de bouwtekeningen ziet dat er als volgt uit:
Zorgen de dakopbouwen voor onaanvaardbare schaduwhinder?
7. Eisers betogen dat de dakopbouwen zorgen voor onaanvaardbare schaduwhinder. De dakopbouwen zorgen voor minder bezonning in de omliggende woningen, tuinen en buitenruimtes ten opzichte van de huidige situatie. De zonnepanelen op de omliggende woningen zullen hierdoor ook minder rendement hebben. Eisers hebben een bezonningsonderzoek laten opstellen door Blauwdruk B.V. Volgens eisers bevestigt dit rapport dat sprake is van een toename van schaduwhinder.
7.1.
Het college vindt niet dat sprake is van onaanvaardbare schaduwhinder. Volgens het college vergelijken eisers de dakopbouwen ten onrechte met de huidige feitelijke situatie. Dat is niet de juiste vergelijking. Volgens het college moeten de dakopbouwen worden vergeleken met wat er maximaal mogelijk is volgens het bestemmingsplan. Dat is immers al ruimtelijk aanvaardbaar bevonden. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat op het hele dak van de woningen een dakkap wordt geplaatst tot 10 m hoog. Als een dergelijke dakkap wordt uitgevoerd als een mansarde kap met dakschilden met een hellingspercentage van 75°, dan leidt dat tot een bouwmassa die veel groter is dan de dakopbouwen die nu zijn aangevraagd.
Op de linker afbeelding heeft het college op de bouwtekening behorend bij de aanvragen een dakkap ingetekend die is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Op de rechter afbeelding heeft het college gevisualiseerd hoe een dergelijke dakkap er uit zou komen te zien in vergelijking met de aangevraagde dakopbouwen.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat het bestemmingsplan het mogelijk maakt om een dergelijke dakkap op de woningen te plaatsen. Bij het door het college genoemde voorbeeld van een mansarde kap wordt immers de maximale bouwhoogte van 10 m en de maximale goothoogte van 7 m niet overschreden. Er zijn ook geen andere planregels die hieraan in de weg staan. Het college heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat een dergelijke dakkap groter is dan de dakopbouwen die zijn aangevraagd en daardoor ook meer schaduwhinder veroorzaakt. De mansarde kap is op het hoogste punt iets minder breed dan de aangevraagde dakopbouwen, maar aan de voor- en achterkant veel langer. Dit betekent dat deze kap aan de zijkanten mogelijk een beetje extra zon doorlaat ten opzichte van de aangevraagde dakopbouwen, maar een veel langere schaduw werpt en als gevolg daarvan meer schaduwhinder veroorzaakt.
7.3.
Het staat vast dat de dakopbouwen ten opzichte van de huidige feitelijke situatie tot meer schaduwhinder zullen leiden. Het college betoogt echter terecht dat de dakopbouwen niet moet worden vergeleken met de huidige feitelijke situatie, maar met wat er maximaal mogelijk is op grond van het bestemmingsplan. Dat is immers al ruimtelijk aanvaardbaar bevonden. Volgens vaste rechtspraak mag het college daarom bij de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen meewegen dat negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. [1] Dit betekent dat het college in dit geval bij de belangenafweging heeft mogen betrekken dat het bestemmingsplan ter plaatse al een grotere bouwmassa met meer schaduwhinder toestaat dan de aangevraagde dakopbouwen. Dat is al ruimtelijk aanvaardbaar bevonden en het college heeft daarom ook de schaduwwerking van de dakopbouwen ruimtelijk aanvaardbaar mogen vinden.
Zorgen de dakopbouwen voor onaanvaardbare vermindering van privacy of van daglichttoetreding?
8. De rechtbank overweegt dat het college zich ook op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dakopbouwen niet zorgen voor onaanvaardbare vermindering van privacy of een onaanvaardbare vermindering van daglichttoetreding. Hiervoor geldt dezelfde redenering als voor schaduwhinder. De vermindering van privacy van eisers en de vermindering van daglichttoetreding bij hun percelen door de dakopbouwen is een gevolg dat ook had kunnen optreden bij het bouwen in overeenstemming met het bestemmingsplan en is dus al ruimtelijk aanvaardbaar bevonden. De rechtbank ziet daarbij niet in dat een raam in een dakschild van een mansarde dak minder inkijk op de naastgelegen percelen oplevert dan een raam in de aangevraagde dakopbouwen.
Voldoen de dakopbouwen aan de redelijke eisen van welstand?
9. Eisers betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de dakopbouwen voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Het college heeft zich niet kunnen baseren op de positieve adviezen van de Welstands- en Monumentencommissie Leiden (WML). Volgens eisers was de WML niet goed op de hoogte van de werkelijke situatie op [het hof] en leidt het doortrekken van de dakopbouwen in de hoeken tot problemen. Eisers hebben een tegenadvies laten opstellen door de welstandscommissie Amsterdam.
9.1.
Volgens vaste rechtspraak mag het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. [2] Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
9.2.
De WML heeft op 20 oktober 2021 positieve welstandsadviezen gegeven. Het college heeft toegelicht dat de dakopbouwen hetzelfde zijn als de dakopbouw op Groene Spechthof 2 (de trendsetter) waardoor het positieve welstandsadvies van 9 september 2020 voor deze dakopbouw is overgenomen. Volgens dit advies voegt de dakopbouw zich wat betreft vormgeving, materialisatie, en kleurstelling op een passende wijze bij de bestaande architectuur van de woning.
9.3.
Het tegenadvies van 6 januari 2021 van eisers is opgesteld naar aanleiding van de eerder verleende omgevingsvergunning voor de dakopbouw op de woning aan [adres 4] (de trendsetter). In het tegenadvies wordt ook geconcludeerd dat de vormgeving en de materialisatie aansluiten op het bestaande architectuurbeeld. In het tegenadvies staat verder dat de positionering van de voorgevel binnen de eenheid tot onbestemde aansluitingen leidt. De hoek van de opbouw komt dichtbij de snede in de gevel van het buurpand. Dat oogt onlogisch en kan in de uitvoering bovendien tot een rommelig beeld leiden. Wat vooral onderdeel van de ontwerpopgave had moeten zijn, is het vooruitzien op de schakelingen van dakopbouwen binnen de eenheid. Vooral op de koppen is een maatwerkoplossing nodig, aangezien deze trendsetter niet in deze vorm doorgestempeld kan worden.
9.4.
De WML heeft op 15 januari 2021 een reactie op het tegenadvies gegeven. Daarin wordt gereageerd op de aandachtspunten uit het tegenadvies. In de reactie staat dat de nieuwe voorgevel van de dakopbouw in hetzelfde vlak ligt als de terugliggende voorgevel van de bestaande woning. Hierdoor ontstaat een eenheid tussen bestaand en nieuw. De WML ziet dit juist als een sterk punt in het ontwerp. In de reactie staat verder dat voor de kopoplossingen uiteraard een aangepast ontwerp moet worden gemaakt. De WML zal erop toezien dat dit vergunningplichtige ontwerp zoveel mogelijk een afgeleide is van de trendsetter.
9.5.
De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen grond voor het oordeel dat de welstandsadviezen gebreken vertonen en het college de adviezen niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Anders dan eisers betogen, maakt de omstandigheid dat de WML niet ter plekke is komen kijken niet dat de adviezen niet kloppen. Verder wordt ook in het tegenadvies geconcludeerd dat de vormgeving en de materialisatie aansluiten op het bestaande architectuurbeeld. Dat het tegenadvies een kanttekening plaatst bij de positionering van de voorgevel, betekent niet dat de welstandsadviezen onjuist zijn. De WML heeft hierop gereageerd en toegelicht waarom de voorgevel juist wordt gezien als een sterk punt in het ontwerp. Deze toelichting is niet aan de hand van een nieuw tegenadvies betwist. De rechtbank overweegt verder dat de dakopbouw op de woning aan [adres 4] is gebruikt als voorbeeld/trendsetter voor toekomstige aanvragen voor een dakopbouw op de woningen aan [het hof] , waaronder de onderhavige aanvragen. De WML en het tegenadvies zijn het er over eens dat voor de woningen op de kop van het bouwblok een aangepast ontwerp moet komen. Dat een dergelijk aangepast ontwerp nog niet aanwezig was ten tijde van de positieve adviezen van de WML betekent niet dat deze adviezen onjuist of onvolledig zijn. De WML moest adviseren over de dakopbouwen voor [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] en niet over een dakopbouw op de kop van het bouwblok. Pas als een dakopbouw op de kop van het bouwblok wordt aangevraagd, kan worden gekeken naar een maatwerkoplossing in de vorm van aanpassingen in het ontwerp van de trendsetter.
9.6.
Het college heeft zich gelet hierop in redelijkheid, onder verwijzing naar de adviezen van de WML, op het standpunt gesteld dat de dakopbouwen voldoen aan de redelijke eisen van welstand.
Welke rol speelt de geweigerde vergunning uit 2008?
10. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat het college in 2008 een aanvraag om een bouwvergunning voor een dakopbouw heeft geweigerd vanwege schaduwhinder en welstand niet betekent dat het college de huidige aanvragen opnieuw moest weigeren. Evenmin rust op het college een verzwaarde motiveringsplicht waaraan niet zou zijn voldaan. Sinds de geweigerde vergunning zijn zestien jaar verstreken en het college is anders gaan denken over de inrichting van de omgeving van [het hof] en over of dakopbouwen op het woningenensemble passend zijn. Het college mag van mening veranderen en bouwplannen vergunnen die zij vroeger misschien onwenselijk vond. Daarbij moet het college deugdelijk motiveren waarom het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en de redelijke eisen van welstand. Zoals volgt uit de voorgaande overwegingen, heeft het college dat volgens de rechtbank op een juiste manier gedaan.
Overige beroepsgronden
11. De rechtbank ziet in hetgeen eisers verder hebben aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunningen niet had mogen verlenen. Voor het besluit tot vergunningverlening is niet relevant of sprake is van een krappe woningmarkt en of de doelgroep voor wie de woningen zijn bedoeld door de dakopbouw verandert. Evenmin is relevant of een dakopbouw oorspronkelijk de bedoeling was in deze wijk. Deze omstandigheden maken niet dat sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Dat de verlening van de vergunningen een precedent vormt voor andere bewoners die een dakopbouw willen bouwen, betekent ook niet dat de vergunningen niet mochten worden verleend.
Conclusie en gevolgen
12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1259.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1210.