ECLI:NL:RBDHA:2024:21533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
21/3139 en 21/3234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw in woningbouwensemble te Leiden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een dakopbouw op een woning in Leiden. De omgevingsvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Leiden op 25 september 2020, en het bestreden besluit op de bezwaren van eisers volgde op 17 maart 2021. De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 behandeld, waarbij eisers en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eisers niet slagen en verklaart de beroepen ongegrond.

Eisers, bewoners in de nabijheid van de woning, zijn van mening dat de dakopbouw leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder en in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank overweegt dat de omgevingsvergunning is verleend in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de hogere goothoogte van 9,7 m niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt vast dat de dakopbouw niet alleen voldoet aan de bouwhoogte, maar ook dat de schaduwhinder in vergelijking met wat maximaal mogelijk is volgens het bestemmingsplan aanvaardbaar is.

De rechtbank wijst erop dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, aangezien het college zich heeft gebaseerd op een positief welstandsadvies van de Welstands- en Monumentencommissie Leiden. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de eerdere weigering van een bouwvergunning in 2008, gezien de veranderde omstandigheden en inzichten over de inrichting van de omgeving. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, en zij krijgen geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/3139 en 21/3234
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2024 in de zaken tussen

1.1. [eiser 1] e.a., uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),

2.[eiser 2] e.a., uit [woonplaats] ,

(gezamenlijk: eisers),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden
(gemachtigde: J. van Egmond en M. Sleebos).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2]uit [woonplaats] (vergunninghouders).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een dakopbouw op de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] .
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning verleend met het besluit van 25 september 2020. Met het bestreden besluit van 17 maart 2021 op de bezwaren van eisers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 op zitting behandeld, samen met de beroepen in de zaken met nrs. SGR 22/4461, 22/4462, 22/4464, 22/4466, 22/4477, 22/4478, 22/4480, 22/4482, 22/4486, 23/1519 en 23/1536. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college en vergunninghouders.
Totstandkoming van de besluiten
2. De voormalige eigenaar van de woning aan de [adres] heeft een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning te verlenen om een dakopbouw op de woning te bouwen. De woning is onderdeel van een woningbouwensemble rond het hof ‘ [het hof] ’. De woningen in dit ensemble zijn op dezelfde manier gebouwd en vormen een architectonisch en stedenbouwkundig geheel. Door de dakopbouw komt op de woning aan de [adres] een nieuwe bouwlaag. De woning krijgt hierdoor een goot- en dakhoogte van 9,7 m.
2.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend. Volgens het college voldoet de goothoogte van 9,7 m niet aan de regels van het bestemmingsplan. Het college heeft besloten dat zij bereid is om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. Volgens het college leidt de hogere goothoogte niet tot strijd met de goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de omgevingsvergunning daarom verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.2.
Vergunninghouders zijn de nieuwe eigenaren van de woning. Zij willen de omgevingsvergunning gebruiken om de dakopbouw te bouwen.
De beroepen
3. Eisers wonen in de buurt van de [adres] . Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. De belangrijkste redenen hiervoor zijn dat de dakopbouw zorgt voor extra schaduw op de woningen, tuinen en buitenruimtes (leefdek) in de omgeving en dat de dakopbouw volgens hen in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Eisers wijzen erop dat het college in 2008 om die redenen een aanvraag om een bouwvergunning voor een dakopbouw op een woning aan [het hof] heeft afgewezen. Zij vinden het onbegrijpelijk dat het college de omgevingsvergunning nu wel heeft verleend.
3.1.
Een aantal andere bewoners van [het hof] heeft na het verlenen van de omgevingsvergunning ook plannen gemaakt om een dakopbouw te bouwen. Dit heeft ertoe geleid dat het college nog vier omgevingsvergunningen heeft verleend voor dakopbouwen in het woningbouwensemble. Verschillende eisers hebben ook beroep ingesteld tegen die omgevingsvergunningen. De voor- en tegenstanders van de dakopbouwen liggen hierdoor met elkaar overhoop en dit heeft ertoe geleid dat de prettige sfeer in de buurt is verstoord.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De beroepen zijn daarom ongegrond en eisers krijgen geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Bestemmingsplan
6. Het geldende bestemmingsplan is “ [bestemmingsplan] ”. De woning heeft in dit bestemmingsplan de bestemming “Wonen”, een maximale bouwhoogte van 10 m en een maximale goothoogte van 7 m.
6.1.
Vast staat dat de aangevraagde dakopbouw een blokvorm heeft met een plat dak. De goot komt daardoor op dezelfde hoogte te liggen als het dak, beide op 9,7 m. Hiermee wordt voldaan aan de maximale bouwhoogte van 10 m, maar wordt de maximale goothoogte van 7 m met 2,7 m overschreden. Het college heeft artikel 4, aanhef en onder 4, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht toegepast om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. De dakopbouw beslaat niet het hele dak van de woning, maar heeft aan de voorkant een setback van 1,4 m en aan de achterkant een setback van 3,1 m. Op de bouwtekeningen ziet dat er als volgt uit:
Zorgt de dakopbouw voor onaanvaardbare schaduwhinder?
7. Eisers betogen dat de dakopbouw zorgt voor onaanvaardbare schaduwhinder. De dakopbouw zorgt voor minder bezonning in de omliggende woningen, tuinen en buitenruimtes ten opzichte van de huidige situatie. De zonnepanelen op de omliggende woningen zullen hierdoor ook minder rendement hebben. Eisers hebben een bezonningsonderzoek laten opstellen door Blauwdruk B.V. Volgens eisers bevestigt dit rapport dat sprake is van een toename van schaduwhinder.
7.1.
Het college vindt niet dat sprake is van onaanvaardbare schaduwhinder. Volgens het college vergelijken eisers de dakopbouw ten onrechte met de huidige feitelijke situatie. Dat is niet de juiste vergelijking. Volgens het college moet de dakopbouw worden vergeleken met wat er maximaal mogelijk is volgens het bestemmingsplan. Dat is immers al ruimtelijk aanvaardbaar bevonden. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat op het hele dak van de woning een dakkap wordt geplaatst tot 10 m hoog. Als een dergelijke dakkap wordt uitgevoerd als een mansarde kap met dakschilden met een hellingspercentage van 75°, dan leidt dat tot een bouwmassa die veel groter is dan de dakopbouw die nu is aangevraagd.
Op de linker afbeelding heeft het college op de bouwtekening behorend bij de aanvraag een dakkap ingetekend die is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Op de rechter afbeelding heeft het college gevisualiseerd hoe een dergelijke dakkap er uit zou komen te zien in vergelijking met de aangevraagde dakopbouw.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat het bestemmingsplan het mogelijk maakt om een dergelijke dakkap op de woning te plaatsen. Bij het door het college genoemde voorbeeld van een mansarde kap wordt immers de maximale bouwhoogte van 10 m en de maximale goothoogte van 7 m niet overschreden. Er zijn ook geen andere planregels die hieraan in de weg staan. Het college heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat een dergelijke dakkap groter is dan de dakopbouw die is aangevraagd en daardoor ook meer schaduwhinder veroorzaakt. De mansarde kap is op het hoogste punt iets minder breed dan de aangevraagde dakopbouw, maar aan de voor- en achterkant veel langer. Dit betekent dat deze kap aan de zijkanten mogelijk een beetje extra zon doorlaat ten opzichte van de aangevraagde dakopbouw, maar een veel langere schaduw werpt en als gevolg daarvan meer schaduwhinder veroorzaakt.
7.3.
Het staat vast dat de aangevraagde dakopbouw ten opzichte van de huidige feitelijke situatie tot meer schaduwhinder zal leiden. Het college betoogt echter terecht dat de dakopbouw niet moet worden vergeleken met de huidige feitelijke situatie, maar met wat er maximaal mogelijk is op grond van het bestemmingsplan. Dat is immers al ruimtelijk aanvaardbaar bevonden. Volgens vaste rechtspraak mag het college daarom bij de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen meewegen dat negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. [1] Dit betekent dat het college in dit geval bij de belangenafweging heeft mogen betrekken dat het bestemmingsplan al een grotere bouwmassa met meer schaduwhinder toestaat dan de aangevraagde dakopbouw. Dat is al ruimtelijk aanvaardbaar bevonden en het college heeft daarom ook de schaduwwerking van de dakopbouw ruimtelijk aanvaardbaar mogen vinden.
Zorgt de dakopbouw voor onaanvaardbare vermindering van privacy of van daglichttoetreding?
8. De rechtbank overweegt dat het college zich ook op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dakopbouw niet zorgt voor onaanvaardbare vermindering van privacy of een onaanvaardbare vermindering van daglichttoetreding. Hiervoor geldt dezelfde redenering als voor schaduwhinder. De vermindering van privacy van eisers en de vermindering van daglichttoetreding bij hun percelen door de dakopbouw is een gevolg dat ook had kunnen optreden bij het bouwen in overeenstemming met het bestemmingsplan en is dus al ruimtelijk aanvaardbaar bevonden. De rechtbank ziet daarbij niet in dat een raam in een dakschild van een mansarde dak minder inkijk op de naastgelegen percelen oplevert dan een raam in de aangevraagde dakopbouw.
Voldoet de dakopbouw aan de redelijke eisen van welstand?
9. Eisers betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de dakopbouw voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college heeft zich niet kunnen baseren op het positieve advies van de Welstands- en Monumentencommissie Leiden (WML). Volgens eisers was de WML niet goed op de hoogte van de werkelijke situatie op [het hof] en leidt het doortrekken van de dakopbouwen in de hoeken tot problemen. Eisers hebben een tegenadvies laten opstellen door de welstandscommissie Amsterdam.
9.1.
Volgens vaste rechtspraak mag het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. [2] Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
9.2.
De WML heeft op 9 september 2020 een positief welstandsadvies gegeven. Volgens het advies voegt de dakopbouw zich wat betreft vormgeving, materialisatie, en kleurstelling op een passende wijze bij de bestaande architectuur van de woning.
9.3.
In het tegenadvies van 6 januari 2021 wordt ook geconcludeerd dat de vormgeving en de materialisatie aansluiten op het bestaande architectuurbeeld. In het tegenadvies staat verder dat de positionering van de voorgevel binnen de eenheid tot onbestemde aansluitingen leidt. De hoek van de opbouw komt dichtbij de snede in de gevel van het buurpand. Dat oogt onlogisch en kan in de uitvoering bovendien tot een rommelig beeld [plaatsnaam] . Wat vooral onderdeel van de ontwerpopgave had moeten zijn, is het vooruitzien op de schakelingen van dakopbouwen binnen de eenheid. Vooral op de koppen is een maatwerkoplossing nodig, aangezien deze trendsetter niet in deze vorm doorgestempeld kan worden.
9.4.
De WML heeft op 15 januari 2021 een reactie op het tegenadvies gegeven. Daarin wordt gereageerd op de aandachtspunten uit het tegenadvies. In de reactie staat dat de nieuwe voorgevel van de dakopbouw in hetzelfde vlak ligt als de terugliggende voorgevel van de bestaande woning. Hierdoor ontstaat een eenheid tussen bestaand en nieuw. De WML ziet dit juist als een sterk punt in het ontwerp. In de reactie staat verder dat voor de kopoplossingen uiteraard een aangepast ontwerp moet worden gemaakt. De WML zal erop toezien dat dit vergunningplichtige ontwerp zoveel mogelijk een afgeleide is van de trendsetter.
9.5.
De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen grond voor het oordeel dat het welstandsadvies gebreken vertoont en het college het advies niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Anders dan eisers betogen, maakt de omstandigheid dat de WML niet ter plekke is komen kijken niet dat het advies niet klopt. Verder wordt ook in het tegenadvies geconcludeerd dat de vormgeving en de materialisatie aansluiten op het bestaande architectuurbeeld. Dat het tegenadvies een kanttekening plaatst bij de positionering van de voorgevel, betekent niet dat het welstandsadvies onjuist is. De WML heeft hierop gereageerd en toegelicht waarom de voorgevel juist wordt gezien als een sterk punt in het ontwerp. Deze toelichting is niet aan de hand van een nieuw tegenadvies betwist. De rechtbank overweegt verder dat de aangevraagde dakopbouw volgens de WML zal worden gebruikt als voorbeeld/trendsetter voor toekomstige aanvragen voor een dakopbouw op de woningen aan [het hof] . De WML en het tegenadvies zijn het erover eens dat voor de woningen op de kop van het bouwblok een aangepast ontwerp moet komen. Dat een dergelijk aangepast ontwerp nog niet aanwezig was ten tijde van het positieve advies van 9 september 2020 betekent niet dat dit advies onjuist of onvolledig is. De WML moest adviseren over de dakopbouw voor [adres] en niet over een dakopbouw op de kop van het bouwblok. Pas als een dakopbouw op de kop van het bouwblok wordt aangevraagd, kan worden gekeken naar een maatwerkoplossing in de vorm van aanpassingen in het ontwerp van de trendsetter.
9.6.
Het college heeft zich gelet hierop in redelijkheid, onder verwijzing naar het advies van de WML, op het standpunt gesteld dat de dakopbouw voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Welke rol speelt de geweigerde vergunning uit 2008?
10. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat het college in 2008 een aanvraag om een bouwvergunning voor een dakopbouw heeft geweigerd vanwege schaduwhinder en welstand niet betekent dat het college de huidige aanvraag opnieuw moest weigeren. Evenmin rust op het college een verzwaarde motiveringsplicht waaraan niet zou zijn voldaan. Sinds de geweigerde vergunning zijn zestien jaar verstreken en het college is anders gaan denken over de inrichting van de omgeving van [het hof] en over of dakopbouwen op het woningenensemble passend zijn. Het college mag van mening veranderen en bouwplannen vergunnen die zij vroeger misschien onwenselijk vond. Daarbij moet het college deugdelijk motiveren waarom het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en de redelijke eisen van welstand. Zoals volgt uit de voorgaande overwegingen, heeft het college dat volgens de rechtbank op een juiste manier gedaan.
Overige beroepsgronden
11. De rechtbank ziet in hetgeen eisers verder hebben aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Voor het besluit tot vergunningverlening is niet relevant of sprake is van een krappe woningmarkt en of de doelgroep voor wie de woning is bedoeld door de dakopbouw verandert. Evenmin is relevant of een dakopbouw oorspronkelijk de bedoeling was in deze wijk en of de oorspronkelijke eigenaar van de woning de dakopbouw heeft aangevraagd om de woning voor meer geld te kunnen verkopen. Deze omstandigheden maken niet dat sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Anders dan eisers betogen, leidt de vergroting van de woning ook niet tot een hogere parkeereis. De woningen liggen in het gebied ‘1e en 2e schil rond de binnenstad’ en zijn zonder de dakopbouw al groter dan 120 m² zodat de hoogste parkeereis hierop al van toepassing is. Dat de verlening van de vergunning een precedent vormt voor andere bewoners die een dakopbouw willen bouwen, betekent ook niet dat de vergunning niet mocht worden verleend.
11.1.
De rechtbank volgt ook niet het betoog van eisers dat het college ten onrechte het belang van de eigenaar van de woning zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de grote meerderheid van tegenstanders. De belangenafweging die het college heeft verricht, is meer dan alleen het belang van de woningeigenaar bij de bouw van de dakopbouw tegenover het belang van de omwonenden bij het gevrijwaard blijven van de ruimtelijke gevolgen van de dakopbouw. De eigenaar van de woning aan de [adres] heeft immers op grond van het bestemmingsplan recht om een extra bouwlaag op zijn woning te plaatsen. Het college moet een dergelijk recht respecteren. Daar staat per definitie tegenover dat de omwonenden niet een recht hebben op een omgeving die onveranderd blijft of een recht om gevrijwaard te blijven van de invloed van veranderingen in de omgeving. Voor zover het college is afgeweken van het bestemmingsplan vanwege de hogere goothoogte moet worden beoordeeld of daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dat verband heeft het college ook naar de belangen van de omwonenden gekeken. Omdat de omwonenden op grond van het bestemmingsplan al konden worden geconfronteerd met grotere bebouwing op de woning, en de omwonenden dus beter af zijn dan wanneer de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan worden benut, heeft het college in redelijkheid kunnen afwegen dat geen strijd met de goede ruimtelijke ordening ontstaat en omwonenden niet onaanvaardbaar worden aangetast in hun woon- en leefklimaat.
11.2.
Voor zover eisers tijdens de zitting nog hebben betoogd dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, geldt dat zij dit niet eerder als beroepsgrond hebben aangevoerd. De rechtbank vindt het in strijd met de goede procesorde om in zo’n laat stadium nog een volledig nieuwe beroepsgrond aan te voeren. De rechtbank laat dit betoog daarom buiten beschouwing.
Conclusie en gevolgen
12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1259.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1210.