ECLI:NL:RBDHA:2024:21524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
SGR 24/2802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in politiegegevens en de afweging van belangen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de korpschef van politie inzake zijn verzoek om inzage op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) beoordeeld. Eiser had eerder, op 27 augustus 2020, een inzageverzoek ingediend en had in juni 2021 inzage gekregen in zijn persoonsgegevens. De korpschef heeft het verzoek van eiser gedeeltelijk toegewezen, maar heeft inzage in twee registraties geweigerd om nadelige gevolgen voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten te voorkomen. Eiser stelt dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en dat er geen evenredigheidstoets heeft plaatsgevonden, wat volgens hem een schending van zijn rechten inhoudt.

De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat eiser wel degelijk procesbelang heeft, ook al heeft hij nog geen gebruik gemaakt van zijn recht op inzage. De rechtbank stelt vast dat de korpschef in het bestreden besluit abusievelijk een verouderde tekst van artikel 27 van de Wpg heeft geciteerd, waardoor de evenredigheidstoets niet heeft plaatsgevonden. Dit gebrek kan niet worden hersteld door toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het bestuursorgaan een actie moet ondernemen om het gebrek weg te nemen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser krijgt het griffierecht vergoed en de proceskosten worden vastgesteld op € 1.750,-.

De rechtbank benadrukt dat de belangen van de opsporing en de bescherming van persoonsgegevens van derden zwaarder wegen dan het belang van eiser bij inzage. De rechtbank concludeert dat, hoewel eiser niet is gehoord over zijn belangen, dit in dit stadium van de procedure niet bijdraagt aan de geschilbeslechting. De uitspraak biedt inzicht in de afweging van belangen bij verzoeken om inzage in politiegegevens en de noodzaak van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [land van herkomst] , eiser

(gemachtigde: mr. D.V.A. Brouwer),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: F. Guit en mr. M. van Breenen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op zijn verzoek om inzage op grond van de Wet politiegegevens (Wpg).
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 23 oktober 2023 gedeeltelijk toegewezen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Verder heeft verweerder stukken aan de rechtbank gezonden met een verzoek om beperkte kennisneming. [1] Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend de stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken. [2]
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiser [naam] als waarnemer en kantoorgenoot van eisers gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op grond van de Wpg [3] verzocht om inzage in de persoonsgegevens die de politie van hem verwerkt.
2.1.
Omdat eiser eerder op 27 augustus 2020 een inzageverzoek heeft gedaan en in juni 2021 ook inzage heeft gehad in deze persoonsgegevens, heeft verweerder een overzicht gegeven van registraties die zijn opgemaakt na 27 augustus 2020. Verweerder heeft aan eiser medegedeeld dat er zeven registraties zijn opgenomen. Eiser heeft geen recht op inzage in twee van deze registraties ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. [4] In het besluit wordt de mogelijkheid geboden om een afspraak te maken om op het kantoor van verweerder inhoudelijk kennis te nemen van de gegevens die niet zijn geweigerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is en dat ten onrechte geen evenredigheidstoets heeft plaatsgevonden. In het bestreden besluit is een verouderde tekst van artikel 27 van de Wpg geciteerd. Anders dan in de oude tekst, maakt in de nieuwe tekst een evenredigheidstoets deel uit van het wettelijk voorgeschreven afwegingskader. In het bestreden besluit is dan ook ten onrechte gesteld dat artikel 27 van de Wpg dwingend geformuleerd is en de beslisser daarom geen beleidsvrijheid heeft om van de geformuleerde weigeringsgronden af te wijken. Verder heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd waarom het onthouden van inzage noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder vraagt zich af of eiser wel procesbelang heeft. In het bestreden besluit is eiser de mogelijkheid geboden om een aantal registraties wel in te zien, maar eiser heeft hier nog geen gebruik van gemaakt. Als eiser ook na deze procedure geen gebruik wenst te maken van zijn inzagerecht, is het de vraag welk belang hij heeft bij deze procedure.
Verweerder erkent verder dat in het bestreden besluit abusievelijk een verouderde tekst van artikel 27 van de Wpg is geciteerd. Maar in het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd waarom de weigering van het inzageverzoek noodzakelijk is. Door nader te motiveren waarom het noodzakelijk is om de inzage te weigeren, bestaat het risico dat er informatie vrijkomt waarvan het noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak dat dit niet gebeurt. Verweerder wijst er nog op dat de mutaties waarvan inzage is geweigerd ook persoonsgegevens van derden bevatten en dat daarom ook het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van derden in geding is. [5] De weigering is ook een evenredige maatregel. Het verlenen van inzage kan leiden tot ondermijning van lopende onderzoeken en kan tot escalatie leiden. Het algemene belang weegt zwaarder dan het belang van eiser dat gediend is bij het verlenen van inzage. Omdat het weigeren van het inzageverzoek noodzakelijk en evenredig is ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, kon het inzageverzoek niet anders dan gedeeltelijk geweigerd worden. In het bestreden besluit is daarom terecht gesteld dat er geen beleidsvrijheid bestaat, artikel 27 van de Wpg betreft geen ‘kan’-bepaling.
Wat zijn de regels?
5. Volgens de oude tekst van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Wpg werd een verzoek, als bedoeld in artikel 25, afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk was in het belang van de goede uitvoering van de politietaak en de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden. Sinds 1 januari 2019 is de tekst van dit artikel aangepast. Volgens de nieuwe tekst van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Wpg wordt een verzoek afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten dan wel ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep enkel omdat hij tot nu toe nog geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op inzage. Eiser heeft op zitting toegelicht dat hij de uitspraak op het beroep wilde afwachten voor het geval hij daarna ook inzage in de geweigerde mutaties krijgt, zodat er niet twee keer een inzagemoment hoeft te worden gepland.
7. Verweerder heeft erkend in het bestreden besluit abusievelijk niet de nieuwe tekst van artikel 27 van de Wpg te hebben geciteerd. Eiser voert terecht aan dat er daardoor in het bestreden besluit ook geen evenredigheidstoets heeft plaatsgevonden. Dit is een gebrek dat niet gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat een gebrek dat herstel behoeft zich in beginsel niet leent voor toepassing van deze bepaling. In gevallen waarin van het bestuursorgaan een bepaalde actie is vereist om het gebrek weg te nemen, kan er namelijk niet zonder meer vanuit worden gegaan dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld. [6] Het beroep is daarom gegrond.
8. Verweerder heeft de motivering van het bestreden besluit in het verweerschrift aangevuld met een belangenafweging. Op zitting heeft eiser er terecht op gewezen dat het in beginsel noodzakelijk is dat belanghebbenden voorafgaand aan een belangenafweging gehoord worden over hun belangen. [7] Verweerder heeft eiser ten onrechte niet gehoord. Ook daarom is het beroep gegrond.
9. Omdat het beroep gegrond is, wordt het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank zal hierna onderzoeken of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten gelet op de aanvullende motivering in het verweerschrift.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder inzage in twee registraties mogen weigeren ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen en ter bescherming van de rechten en de vrijheden van derden. Verweerder heeft de registraties aan de rechtbank overgelegd met de mededeling dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van deze stukken. [8] De rechtbank heeft, met toestemming van eiser, de registraties ingezien. Gelet op de inhoud van deze stukken kan de rechtbank volgen dat verweerder niet nader kan motiveren waarom de inzage geweigerd wordt, omdat daarmee het risico bestaat dat hierdoor informatie vrijkomt waarvan het voor een goede uitvoering van de politietaak noodzakelijk is dat dit niet gebeurt. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat de mutaties persoonsgegevens van derden bevatten. Verweerder heeft op zitting nog toegelicht dat het lakken van persoonsgegevens van derden mogelijk is, maar dat in dit geval dan dermate veel gelakt zou moeten worden dat de informatie die overblijft zinledig is.
11. Verweerder heeft de algemene belangen van de vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen en de bescherming van de persoonsgegevens van derden zwaarder mogen wegen dan het belang van eiser bij inzage. Het verlenen van inzage kan leiden tot ondermijning van lopende onderzoeken en kan tot escalatie leiden. De rechtbank ziet ook niet in hoe meer inzicht kan worden gegeven in wat voor soort escalatie wordt vermeden, zonder juist het risico te lopen dat verweerder wil vermijden.
12. Hoewel eiser niet is gehoord over zijn belangen, draagt een hoorzitting in dit stadium van de procedure naar het oordeel van de rechtbank niet bij aan de finale geschilbeslechting. In dat kader moet de rechtbank afwegen of een hoorzitting nog kan bijdragen aan de door verweerder in het verweerschrift opgenomen belangenafweging. Eiser heeft op de zitting bij de rechtbank zijn belangen nader kunnen toelichten. Het gestelde belang van eiser dat hij wil controleren of de gegevens juist zijn, is een algemeen belang dat geldt voor iedereen die een beroep doet op inzage in politiegegevens. Verder heeft eiser gesteld dat hij vanwege de politieregistraties hinder ondervindt wanneer hij Nederland inreist via Schiphol. Gelet op de inhoud van de mutaties heeft verweerder ter zitting gesteld dat deze echter geen aanleiding zouden moeten zijn tot extra controles door de Koninklijke Marechaussee. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Dat eiser wellicht toch meer belangen naar voren zou kunnen brengen, is onvoldoende om alsnog verweerder op te dragen hem te horen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat een hoorzitting nog kan bijdragen aan de reeds verrichte belangenafweging en zal verweerder daartoe dan ook niet meer opdragen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Gelet op de aanvullende motivering van verweerder in het verweerschrift ziet de rechtbank echter wel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
14. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.O p grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
3.Artikel 25 van de Wpg.
4.Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b van de Wpg.
5.Artikel 27, eerste lid en onder d van de Wpg.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3139, r.o. 9.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1735, r.o. 8.
8.Artikel 8:29 van de Awb.