ECLI:NL:RBDHA:2024:21509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/4694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de aanvullende werkelijke schadevergoeding in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar toegekende aanvullende werkelijke schadevergoeding in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Eiseres, een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire, heeft in het primaire besluit van 1 maart 2022 een schadevergoeding van € 15.150 toegewezen gekregen. Dit bedrag is gebaseerd op het advies van de Commissie Werkelijke Schade (CWS), die oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de problemen met de kinderopvangtoeslag en de hartproblemen van eiseres. Eiseres heeft echter betoogd dat haar inkomensschade ten onrechte niet is vergoed, omdat zij veel stress heeft ervaren door de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag, wat heeft geleid tot ernstige gezondheidsproblemen.

De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 behandeld en na de zitting het onderzoek heropend. Eiseres heeft een compensatiebedrag van € 72.084 ontvangen voor de jaren 2008, 2010 en 2011, maar stelt dat zij meer schade heeft geleden. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen haar gezondheidsklachten en het handelen van verweerder. De rechtbank volgt het advies van de BAC, die het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard, en oordeelt dat verweerder op goede gronden het advies van de CWS heeft gevolgd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen recht heeft op een hogere aanvullende schadevergoeding dan de reeds toegekende € 15.150. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4694

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G. van den Heuvel),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar toegekende aanvullende werkelijke schadevergoeding in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
1.1
In het primaire besluit van 1 maart 2022 heeft verweerder de hoogte van de aanvullende werkelijke schadevergoeding vastgesteld op een bedrag van € 15.150. In het bestreden besluit van 23 juni 2023 is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.
1.3
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Verweerder is daarbij in de gelegenheid gesteld de rechtbank van nadere informatie te voorzien en eiseres is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
1.4
Partijen hebben een reactie ingediend. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een nadere zitting achterwege gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. In dat kader heeft eiseres
voor de jaren 2008, 2010 en 2011 een compensatiebedrag ontvangen van in totaal € 72.084.‬
3. Omdat eiseres van mening is dat zij meer schade heeft geleden door de problemen met de kinderopvangtoeslag dan het compensatiebedrag dat zij van verweerder heeft ontvangen, heeft zij een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
4. De CWS heeft op 3 februari 2022 haar advies uitgebracht en verweerder geadviseerd om aan eiseres een aanvullende vergoeding voor werkelijke schade toe te kennen van € 15.150. Volgens de CWS bestaat de werkelijke materiële schade van eiseres uit de schade ten gevolge van de inbeslagname en verkoop van haar auto in het jaar 2008 en de kosten van dwanginvordering. De CWS heeft als vaststaand gegeven aangenomen dat eiseres omstreeks februari 2009 ziek is geworden en in februari 2011 ziek uit dienst is getreden. Daarmee ligt het ontstaan van het ziektebeeld van eiseres vóór de eerste terugvordering van de kinderopvangtoeslag in het jaar 2010. Gezien het tijdsverloop, acht de CWS geen causaal verband aanwezig tussen de eerste terugvordering van de kinderopvangtoeslag en het ontstaan van de ziekte van eiseres. Gelet hierop en gezien de wettelijke loondoorbetalingsplicht van de werkgever van eiseres, kan de gestelde inkomensschade volgens de CWS niet als schade gelden die is veroorzaakt door handelen van verweerder in het kader van de toeslagenaffaire.
5. In het primaire besluit heeft verweerder het advies overgenomen en het verzoek van eiseres tot een bedrag van € 15.150 toegewezen.
6. Het bezwaar van eiseres is voor advies voorgelegd aan de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC). De BAC heeft in haar advies van
2 mei 2023 overwogen dat verweerder zich mocht baseren op het advies van de CWS. De BAC heeft daarom verweerder geadviseerd om het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond te verklaren.
7. Met het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de BAC en het advies van de CWS, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Wat vindt eiseres in beroep?
8. Eiseres stelt dat haar inkomensschade ten onrechte niet is vergoed. De hartproblemen van eiseres zijn begin 2009 ontstaan en tot die tijd was zij voltijds werkzaam. Volgens eiseres is wel degelijk sprake van een causaal verband tussen het handelen van verweerder en haar hartproblemen. Door de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag heeft zij namelijk veel stress ervaren. Daardoor kampt zij nu met zware hartklachten, waarvoor inmiddels 27 stents zijn geplaatst. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres erop dat aan haar een vergoeding is toegekend voor de executoriale verkoop van haar auto in het jaar 2008. Volgens eiseres is daarmee impliciet erkend dat de problemen met de kinderopvangtoeslag al eerder zijn begonnen dan op 26 februari 2010, zijnde de dagtekening van de eerste terugvorderingsbrief. Eiseres vindt het in strijd met het vertrouwensbeginsel om dan toch het causale verband niet aannemelijk te achten.
Wat vindt verweerder in beroep?
9. Onder verwijzing naar de adviezen van de CWS en de BAC, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van de gestelde inkomensschade als gevolg van haar gezondheidsklachten. De vooringenomen handelingen aan de zijde van verweerder hebben op zijn vroegst plaatsgevonden in februari 2010, terwijl de gezondheidsklachten van eiseres dateren van begin 2009. Van een causaal verband tussen de ziekte van eiseres en het handelen van verweerder is dan ook geen sprake. Aan eiseres is
weliswaar een vergoeding toegekend voor de executoriale verkoop van haar auto in 2008, maar daarmee is niet erkend dat de problemen met de kinderopvangtoeslag eerder zijn begonnen dan op 26 februari 2010.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
10. Verweerder heeft de aanvullende werkelijke schadevergoeding gebaseerd op het advies van de CWS. Het advies van de CWS is een deskundigenadvies als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank is van oordeel dat het advies van de CWS voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat verweerder het bestreden besluit daarop mocht baseren. Het advies is gebaseerd op de door eiseres verstrekte gegevens, is naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar.
11. Dit is slechts anders voor de vaststelling van de verschuldigdheid van het bedrag aan vermogensschade als gevolg van de inbeslagname en gedwongen verkoop van de auto van eiseres in 2008. Hierbij overweegt de CWS in het advies dat de schuldenlast die eiseres volgens haar eigen verklaring had tijdens de periode van haar beschermingsbewind, in ieder geval deels het gevolg is van het handelen van verweerder. Gelet op de totale schuldenlast acht de CWS het niet aannemelijk dat de inbeslagname van de auto volledig is toe te rekenen aan het handelen van verweerder. Op grond van de totale schuldenlastverdeling past de CWS het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid toe, zodat een met de genoemde verdeling overeenkomstig deel van het aanschafbedrag van de auto als vermogensschade geldt waarvoor verweerder volgens de CWS aansprakelijk is. De CWS besteedt hierbij evenwel geen aandacht aan de vraag hoe verweerder voor schade ontstaan in 2008 aansprakelijk kan zijn, nu voor het overige als uitgangspunt wordt genomen dat eiseres eerst in 2010 is geconfronteerd met een terugvordering van kinderopvangtoeslag door verweerder. Dit onderdeel van het advies is daarom niet zonder meer navolgbaar.
12. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder kan immers in een dergelijk geval ofwel een aanvullend advies vragen aan de CWS ter verduidelijking, ofwel gemotiveerd afwijken van (een deel van) het advies. In dit geval is verweerder door het advies van de BAC aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen, gemotiveerd afgeweken van het advies van de CWS voor zover dit twijfel oproept over het moment van ontstaan van problemen met de kinderopvangtoeslag en het bijbehorende causaal verband, als gevolg van de genoemde toekenning van vermogensschade. Verder is van belang dat eiseres hierdoor overigens niet in haar belangen is geschaad, nu het vastgestelde bedrag aan werkelijke schade naar aanleiding hiervan niet lager is vastgesteld in bezwaar. De rechtbank zal een en ander hieronder nader motiveren.
13. Eiseres heeft betoogd dat zij recht heeft op een hogere aanvullende werkelijke schadevergoeding. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen, dat bepaalt dat een aanvrager van compensatie voor werkelijke schade aannemelijk dient te maken dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan het na de integrale beoordeling toegekende bedrag. Concreet betekent dit dat eiseres aannemelijk dient te maken dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden, hoe hoog die schade is en dat er een causaal verband bestaat tussen de geleden schade en de handelwijze van verweerder. [1]
14. Tussen partijen is niet in geschil dat de hartproblemen van eiseres begin 2009 zijn ontstaan. Uit het dossier blijkt dat de eerste brief waarin een terugvordering van kinderopvangtoeslag wordt aangekondigd dateert van 26 februari 2010. Uit het LIC-overzicht 2008 [2] blijkt dat de eerste substantiële terugvordering van de kinderopvangtoeslag heeft plaatsgevonden op 29 juni 2010. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij eerder dan op 26 februari 2010 geconfronteerd is geweest met een (aankondiging van een) terugvordering van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2010 en 2011 en het dossier geeft daarvoor ook geen aanknopingspunten. Naar aanleiding van haar stelling dat al in 2007 terugvorderingen in verband met de kinderopvangtoeslag hebben plaatsgehad, heeft de rechtbank verweerder verzocht hier nader onderzoek naar te doen. Uit de door verweerder naar aanleiding hiervan in het geding gebrachte overzichten over 2007 blijkt evenwel niet van terugvorderingen in het kader van de kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft geen objectieve informatie in het geding gebracht die tot een ander oordeel leidt. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat de schuldenlast van eiseres in 2008 en 2009 is te koppelen aan terugvorderingen in het kader van de kinderopvangtoeslag. Het voorgaande betekent dat er geen causaal verband bestaat tussen het in dit kader relevante handelen van verweerder enerzijds en de hartproblemen van eiseres (en de daardoor veroorzaakte inkomensschade) en de gedwongen verkoop van haar auto (en de daardoor veroorzaakte vermogensschade) anderzijds.
15. Dit betekent dat verweerder op goede gronden het advies van de BAC heeft gevolgd waarin is afgeweken van het advies van de CWS voor zover dit ziet op de vermogensschade en waarin het advies van de CWS voor het overige is gevolgd. In het feit dat aan eiseres een vergoeding is toegekend voor de vermogensschade als gevolg van de gedwongen verkoop van de auto – die in bezwaar niet is teruggedraaid omdat eiseres geen nadeel mag ondervinden van het instellen van bezwaar – kan onder deze omstandigheden dan ook geen erkenning worden gelezen dat de problemen met de kinderopvangtoeslag reeds in het jaar 2008 zijn begonnen. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat van een ander uitgangspunt moet worden uitgegaan. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een hogere aanvullende schadevergoeding dan de reeds toegekende € 15.150.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzitter, en mr. M.D. Gunster en
mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie productie 8.