ECLI:NL:RBDHA:2024:21505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/09/673915 / KG ZA 24-953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing tenuitvoerlegging alimentatiebeschikking afgewezen in kort geding

In deze zaak heeft de man, die in een kort geding procedeert, de rechtbank verzocht om de tenuitvoerlegging van een alimentatiebeschikking te schorsen. De rechtbank had eerder op 17 juli 2024 bepaald dat de man een partneralimentatie van € 1.924,- per maand aan de vrouw moest betalen. De man stelde dat zijn financiële situatie was verslechterd en dat de rechtbank bij de vaststelling van de alimentatie was uitgegaan van een te hoog inkomen. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat zijn belangen bij schorsing zwaarder wogen dan haar belangen bij de uitvoering van de alimentatie. De rechtbank oordeelde dat de man niet had aangetoond dat er sprake was van een kennelijke misslag in de eerdere beschikking en dat zijn belangen niet zwaarder wogen dan die van de vrouw. De vordering van de man werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 28 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/673915 / KG ZA 24-953
Vonnis in kort geding van 28 november 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J. van Steensel te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: C.M. Schouten te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 november 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. De advocaten van partijen hebben ter zitting het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Deze pleitnotities maken deel uit van het dossier. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 24 september 2020 is de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie bepaald op € 2.615,- bruto, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Met ingang van 1 januari 2024 bedroeg de maandelijks door de man te betalen partneralimentatie € 3.013,90.
2.2.
Bij verzoekschrift van 31 juli 2023 heeft de man de rechtbank verzocht de partneralimentatie op nihil te stellen.
2.3.
In 2023 heeft de man zijn eenmanszaak, waarin hij zich verhuurde als IT-specialist, omgezet in een B.V. ( [bedrijfsnaam 1] B.V.) met daarboven een holdingmaatschappij ( [bedrijfsnaam 2] B.V.).
2.4.
Bij beschikking van 17 juli 2024 heeft de rechtbank de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van die datum bepaald op € 1.924,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. In de beschikking heeft de rechtbank de (aanvullende) behoefte van de vrouw berekend op € 1.924,- (bruto) per maand en de draagkracht van de man op € 2.930,- (bruto) per maand. Met betrekking tot de draagkracht van de man heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:

De draagkracht van de man is tussen partijen in geschil. De vrouw is bij haar berekeningen eerst uitgegaan van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2019 tot en met 2021 welk gemiddelde zij berekende op € 155.953,- en vervolgens op de door haar geprognosticeerde winst uit onderneming over het jaar 2023 ter hoogte van € 158.159,-. De man heeft in 2023 zijn eenmanszaak waarin hij software ontwikkelt omgezet in een besloten vennootschap en berekent zijn draagkracht aan de hand van een DGA-salaris van 60.000,-. De man stelt dat het resultaat van zijn onderneming sterk is gedaald. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist. De rechtbank acht (de noodzaak van) de aanmerkelijke inkomensachteruitgang van de man niet overtuigend onderbouwd en zal met deze achteruitgang bij de berekening van de draagkracht geen rekening houden. De man heeft aangevoerd dat hij vanwege medische klachten het advies heeft gekregen om het qua werk rustiger aan te doen waardoor hij nu veel van zijn werk door ingehuurde krachten laat
verrichten en het niet meer mogelijk is dezelfde omzetten te behalen. Uit de salarisspecificatie van de man van 2024 blijkt echter dat de man nog altijd fulltime werkt.
Nu de man zijn verminderde arbeidsgeschiktheid ook op andere wijze niet overtuigend,
bijvoorbeeld aan de hand van een recente verklaring van een BIG-geregistreerde
behandelaar, heeft onderbouwd gaat de rechtbank aan dit argument voorbij. Ook het
argument dat Al (kunstmatige intelligentie) een dreiging vormt voor zijn werk als software
ontwikkelaar heeft de rechtbank, na gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, niet
kunnen overtuigen. Het is daarom voor de rechtbank onduidelijk waarom de man zoveel
minder inkomsten genereert dan voorheen. In de beschikking van (...) van 24 september 2020 is voor de berekening van de partneralimentatie uitgegaan van een gemiddelde winst uit onderneming van 134.033,- over de jaren 2017 tot en met 2019. De gemiddelde winst uit onderneming over deze jaren is nagenoeg gelijk aan het gemiddelde over de recentere jaren 2019 tot en met 2021. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de draagkrachtberekening van de man aan te sluiten hij het (…) bij beschikking van 24 september 2020 vastgestelde gemiddelde van € 134.033,-.
(...).
2.5.
De beschikking van 17 juli 2024 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
Bij verzoekschrift van 31 juli 2024 heeft de man de rechtbank verzocht de partneralimentatie op nihil te stellen, althans op een bedrag van € 273,- per maand of een lager bedrag. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend. In deze verzoekschriftprocedure is nog geen mondelinge behandeling gepland.
2.7.
Met ingang van 1 augustus 2024 is de man in loondienst getreden bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
2.8.
Bij brief van 12 augustus 2024 heeft de advocaat van de man het door de vrouw ingeschakelde incassobureau NLAI verzocht om de executie te staken totdat onherroepelijk op het wijzigingsverzoek van de man is beslist. De vrouw heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.9.
De vrouw heeft uit hoofde van de beschikking van 17 juli 2024 ten laste van de man executoriaal beslag gelegd op zijn woning en onder ABNAMRO. Het beslag onder ABNAMRO heeft doel getroffen voor een bedrag van € 600,-.
2.10.
Op 16 oktober 2024 heeft de man hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 17 juli 2024. In deze procedure heeft hij op de voet van artikel 223 Rv een provisionele voorziening verzocht. De zitting bij het hof is (in zowel de hoofdzaak als de provisionele voorziening) gepland op 18 december 2024.
2.11.
Op 28 oktober 2024 heeft de man [bedrijfsnaam 1] B.V. doen uitschrijven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [bedrijfsnaam 2] B.V. staat nog wel ingeschreven.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert de vrouw te bevelen de tenuitvoerlegging van de van de beschikking van 17 juli 2024 te staken en gestaakt te houden totdat de beschikking in de bodemprocedure onherroepelijk is gewezen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.2.
De man legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
In de beschikking van 17 juli 2024 is de rechtbank bij het bepalen van de draagkracht van de man uitgegaan van een gemiddelde jaarinkomen van € 134.500,-. Het gemiddelde jaarinkomen van de man lag en ligt evenwel ver beneden dat bedrag. Verder heeft de rechtbank geen jusvergelijking gemaakt. Door de tenuitvoerlegging van de beschikking komt de man in financiële problemen, aangezien zijn maandinkomen € 4.570,- netto per maand (inclusief) IKB bedraagt en zijn hypotheeklasten € 2.039,-. De man verwacht dat de vrouw de door haar ontvangen bedragen zal uitgeven. Indien bodemrechter de partneralimentatie, al dan niet met terugwerkende kracht, op een lager bedrag vaststelt, is sprake van een restitutierisico. Gelet op de dreigende executie van de woning en het restitutierisico, heeft de man bij zijn vordering een spoedeisend belang.
3.3.
De vrouw voert verweer. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de man, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van de man komt neer op de schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking. Aangezien de beslissing van het hof op het door de man ingestelde hoger beroep niet voor februari 2025 wordt verwacht (en de beslissing op het wijzigingsverzoek pas daarna), heeft de man in zoverre een spoedeisend belang.
4.2.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling moet worden nagekomen en ten uitvoer kan worden gelegd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
4.3.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat schorsing mogelijk is indien de man aannemelijk maakt dat (i) de beschikking van 17 juli 2024 berust op een kennelijke misslag; of (ii) dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat zijn belangen bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder wegen dan die van de vrouw bij tenuitvoerlegging. Dit wordt hierna beoordeeld.
Kennelijke misslag
4.5.
De man is het niet eens met de beschikking van 17 juli 2024 en stelt dat de rechtbank is uitgegaan van een te hoog inkomen en daarmee van een te hoge draagkracht aan zijn kant en ten onrechte geen zogenoemde ‘jus-vergelijking’ heeft gemaakt. Wat hij in dat verband aanvoert leidt echter niet tot de conclusie dat sprake is van een kennelijke misslag. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd en daarbij is het standpunt van de man over zijn inkomensachteruitgang gepasseerd, omdat zij (de noodzaak van de) gestelde inkomensachteruitgang onvoldoende duidelijk vond. Dat bij die beslissing duidelijk fouten zijn gemaakt heeft de man in dit kort geding niet aannemelijk gemaakt.
Belangenafweging
4.6.
Gelet op de in de beschikking van 17 juli 2024 berekende alimentatiebehoefte van de vrouw, is haar belang bij tenuitvoerlegging van die beschikking gegeven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat zijn belangen bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder wegen dan het belang van de vrouw bij betaling van de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in haar levensonderhoud.
4.7.
Het feit dat de man vanaf 1 augustus 2024 in loondienst is getreden bij de organisatie die hem voordien via zijn onderneming als zelfstandige inhuurde, levert geen grond op voor schorsing van de tenuitvoerlegging. Nog daargelaten dat de noodzaak van die indiensttreding en de (wijziging van) zijn verdiencapaciteit in geschil zijn, heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij door tenuitvoerlegging van de beschikking van 17 juli 2024 in een financiële noodtoestand komt te verkeren. De man heeft in dat verband gesteld dat zijn ondernemingen geen omzet meer genereren en dat hij als zelfstandige veel meer inkomsten had dan nu in loondienst. Dat heeft hij echter niet met stukken onderbouwd en de vrouw heeft terecht aangevoerd dat niet duidelijk is hoeveel inkomsten de man had en heeft uit zijn onderneming(en) en wat er concreet is veranderd. Het standpunt van de man dat de vrouw willens en wetens een te hoge partneralimentatie executeert, kan dan ook niet worden gevolgd.
4.8.
De man maakt zich vooral zorgen over zijn huis, waarop executoriaal beslag is gelegd. De executie is aangezegd en de man wil voorkomen dat het huis executoriaal wordt verkocht, terwijl het door hem aan de vrouw te betalen bedrag nog niet definitief is vastgesteld. Tijdens de zitting kwam naar voren dat op het huis ook een recht van hypotheek rust en dat de hypotheekbank (vooralsnog) niet heeft meegedeeld dat zij de executie van de woning overneemt. Mede tegen die achtergrond is niet aannemelijk dat het huis van de man zal worden verkocht voordat het hof een beslissing neemt. De verzoeken worden door het hof immers behandeld op 18 december 2024 en met de executoriale verkoop is in de regel veel meer tijd gemoeid. De aangekondigde executieverkoop van de woning levert daarom nu geen grond op voor schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 17 juli 2024.
4.9.
Het restitutierisico waarop de man heeft gewezen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen grond om de vrouw te bevelen de executie van de beschikking van 17 juli 2024 nu te staken. Als de door de man te betalen alimentatie met terugwerkende kracht op een lager bedrag wordt vastgesteld is de vrouw hem mogelijk nog een bedrag verschuldigd. Dat zij hem dat niet zal kunnen terugbetalen en daarvoor geen verhaal biedt, is niet onderbouwd. Of het hof al of niet met terugwerkende kracht een lagere alimentatie vaststelt is een punt dat in het partijdebat bij het hof aan de orde kan komen. Daarop kan in dit kort geding niet worden vooruitgelopen.
Slotsom en proceskosten
4.10.
De vordering van de man wordt afgewezen en hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. In de regel worden de proceskosten in zaken tussen ex-partners over (de gevolgen van) hun scheiding gecompenseerd, zodat elk de eigen kosten draagt. In deze zaak ziet de rechtbank daarvoor geen aanleiding omdat de vrouw inmiddels in korte tijd drie keer verweer heeft gevoerd tegen de stellingen van de man zonder dat sprake is van een heldere onderbouwing van zijn financiële situatie.
4.11.
Voor een volledige proceskostenveroordeling zoals door de vrouw gevorderd bestaat geen grond. Voor een dergelijke proceskostenveroordeling is vereist dat sprake is van misbruik van procesrecht in de zin van Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360. Aangezien de vrouw executiemaatregelen heeft getroffen en niet boven iedere twijfel verheven is dat de man de partneralimentatie uit zijn inkomen kan voldoen, is het in dit geval onvoldoende aannemelijk dat het aanhangig maken van dit kort geding gelet op de evidente ongegrondheid van de vordering in verband met de betrokken belangen van de vrouw achterwege had moeten blijven. De proceskosten worden daarom begroot conform het toepasselijke liquidatietarief.
4.12.
De proceskosten van de vrouw worden (inclusief nakosten) begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van de man af;
5.2.
veroordeelt de man in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de man niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.
WJ