In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. De rechtbank verleent eiseres deze vrijstelling, omdat zij voldoende heeft aangetoond dat zij aan de voorwaarden voldoet. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel wegneemt om voortvarend tot een beslissing te komen.
Eiseres heeft op 5 december 2023 haar aanvraag ingediend, en verweerder heeft de ontvangst op 5 januari 2024 bevestigd. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eiseres heeft verweerder op 11 juli 2024 in gebreke gesteld, wat betekent dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is verklaard. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier, en is openbaar gemaakt op 16 oktober 2024.