4.1.Op 17 oktober 2023 heeft eiseres een aanvraag voor het wijzigen van het doel van de verblijfsvergunning ingediend met als verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Eiseres heeft op het aanvraagformulier aangekruist dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld door haar toenmalige echtgenoot. Op 27 maart 2024 heeft de minister aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
5. De minister trekt de huidige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ met terugwerkende kracht vanaf 21 oktober 2022 in en wijst de aanvraag voor het wijzigen van het doel van een verblijfsvergunning af. Eiseres moet terugkeren naar Irak. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning voorgezet verblijf, omdat haar relatie op 21 oktober 2022 is verbroken en zij niet ten minste vijf jaren op grond van die relatie verkregen vergunning in Nederland verblijft. Ook komt zij niet in aanmerking voor een vergunning wijziging van het verblijfsdoel, omdat eiseres niet heeft onderbouwd dat sprake is bijzondere omstandigheden waardoor zij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Volgens de minister levert weigering van voortzetting van het verblijf geen schending op als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
6. Eiseres voert aan dat de minister in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft nagelaten om haar te horen en dat dat onzorgvuldig is.
7. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat de minister haar had moeten horen en dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank stelt vast dat de minister met het bestreden besluit het bezwaar kennelijk ongegrond heeft geacht. Uit WI 2022/20 volgt dat een bezwaar slechts kennelijk ongegrond is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit.De beslissing om van horen af te zien moet worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. De belanghebbende moet in het bezwaarschrift concreet en toegespitst op zijn situatie toelichten waarom hij het niet eens is met bestreden besluit en welk concreet belang hij heeft bij een hoorzitting. Dit uitgangspunt geldt temeer als het bezwaarschrift door een professionele rechtsbijstandsverlener is opgesteld. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in bezwaar is aangevoerd, doet deze situatie zich hier voor. De rechtbank is van oordeel dat de minister daarom heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar.
8. Eiseres voert voor het eerst op zitting aan dat de minister te snel een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Eiseres had maar een week om de gronden van bezwaar in te dienen. Zij heeft de minister verzocht om uitstel om de gronden aan te vullen maar die termijn is haar niet gegund.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op zitting heeft de minister gewezen op het dossier en toegelicht dat de procedure loopt vanaf oktober 2023. De minister heeft eiseres bij brief van 11 december 2023 gevraagd om haar aanvraag te onderbouwen met nadere bescheiden en de gestelde vragen te beantwoorden en zo nodig te onderbouwen met bewijsstukken. Hierop heeft de minister geen reactie ontvangen. De minister heeft vervolgens op 8 januari 2024 een rappelbrief gestuurd. Op 22 en 23 januari 2024 heeft eiseres een reactie ingediend. Vervolgens is op 27 maart 2024 het primaire besluit genomen. Eiseres heeft daarop vier weken om bezwaar in te dienen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar ingediend zonder inhoudelijke gronden. Aan eiseres is een herstel verzuim termijn van twee weken gegeven om de gronden in te dienen. Eiseres heeft vervolgens op 25 april 2024 summiere gronden – terzake schending van de hoorplicht en schending van artikel 8 van het EVRM zonder nadere onderbouwing – ingediend. Op 7 mei 2024 heeft de minister het bestreden besluit genomen. De rechtbank volgt eiseres gezien hetgeen hiervoor is vermeld en nu dat niet door eiseres is betwist daarom niet in haar standpunt dat sprake is van een (procedureel) zorgvuldigheidsgebrek. Zij heeft ruimschoots de tijd gehad om de gronden in bezwaar in te dienen dan wel aan te vullen.
Is aannemelijk gemaakt dat huiselijk geweld tot verbreking van de relatie heeft geleid?
10. Eiseres voert aan dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld. Zij heeft op 31 januari 2023 bij de politie een melding gemaakt van het huiselijk geweld door haar ex-partner, maar is toen weggestuurd. Dat dit dossier vertrouwelijk is heeft volgens eiseres geen betekenis. Verder heeft eiseres op 8 september 2023 aangifte gedaan van mishandeling door haar ex-partner. Zij kan echter geen medische bewijzen van de mishandeling overleggen, omdat zij in de periode dat zij samenleefde met haar ex-partner een geïsoleerd bestaan leidde. Ook is zij door haar ex-partner in Irak achtergelaten. Verder wijst eiseres ter onderbouwing van het huiselijk geweld op een verklaring van haar persoonlijk begeleider bij het Leger des Heils van 18 juni 2024, een berichtenwisseling tussen eiseres en familieleden van haar ex-partner zijnde screenshots van haar telefoon van september 2021 en screenshots van augustus zonder jaartal, een verklaring van haar zus en een verklaring van haar vriendin, beiden gedateerd op 5 september 2024. Eiseres meent dat de minister een nader onderzoek had moeten instellen naar de omstandigheden van de mishandeling. Op de zitting stelt eiseres dat de minister het politiedossier waarin de minister inzage heeft gehad, had moeten overleggen.
11. De minister verleent op grond van paragraaf B9/8.6 en B9/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als de vreemdeling onderbouwt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor hij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Die bijzondere individuele omstandigheden kunnen in ieder geval gelegen zijn in onder meer aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. Uit het beleid van de ministervolgt dat de vreemdeling moet kunnen aantonen dat het huiselijk geweld heeft geleid tot verbreking van de (huwelijks)relatie. De minister beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld recente bescheiden van de politie zoals een aangifte of melding, of een recente verklaring van de politie of het Openbaar Ministerie (OM) dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld. Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
12. De rechtbank stelt vast dat eisers geen gronden heeft aangevoerd tegen de intrekking van haar reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij partner. Eiseres betwist ook niet dat zij niet minimaal vijf jaar heeft voldaan aan de voorwaarden voor deze verblijfsvergunning en dus niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
13. Eerst ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het door de minister gehanteerde beleid niet redelijk is. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond te laat en in strijd met de goede procesorde is aangevoerd. Verweerder heeft zich niet kunnen voorbereiden op deze beroepsgrond en niet duidelijk is geworden waarom eiseres dit niet eerder had kunnen aanvoeren. De rechtbank zal deze beroepsgrond dan ook niet beoordelen.
14. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de relatie. Weliswaar heeft eiseres op 8 september 2023 aangifte gedaan bij de politie, maar deze bevat alleen de verklaringen van eiseres zelf. De politie geeft geen nader onderzoek gedaan. Verder blijkt dat eiseres op 31 januari 2023 bij het politiebureau is geweest en een melding heeft gedaan. De minister heeft toegelicht dat na inzage in het politiedossier volgt dat eiseres daar heeft verteld dat zij haar man enkel vanwege het geld bij haar was, dat zij een andere woning en een baan wilde hebben, maar dat dit niet mocht van haar man. Verder gaf zij aan dat zij is mishandeld door haar man voordat zij naar Irak terugkeerde. Bij het doorvragen door de politie heeft eiseres verder geen antwoorden gegeven op de vragen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat met deze melding niet het gestelde huiselijk geweld aannemelijk is gemaakt. De melding betreft wederom een melding van eisers zelf en bovendien heeft eiseres de vragen van de politie over het huiselijk geweld niet beantwoord. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de minister het politiedossier niet bij de beoordeling mocht betrekken, enkel omdat de minister aan eiseres geen afschrift van het politiedossier mag verstrekken. De minister heeft daartoe terecht gesteld dat zij het politiedossier niet zelf mag verstrekken aan eiseres. Eiseres kan een beroep doen het inzagerecht over de verwerking van de betreffende persoonsgegevens. Op de zitting is gebleken dat (de gemachtigde van) eiseres daartoe geen verzoek bij de politie heeft ingediend.