ECLI:NL:RBDHA:2024:21463
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf en niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens ontbrekende beroepsgronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Singh, had op 8 september 2023 een aanvraag ingediend voor een visum, welke door de verweerder werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 10 september 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres op 13 september 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen, zoals vastgelegd in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres was verplicht om beroepsgronden te formuleren, maar heeft nagelaten om dit te doen. De rechtbank heeft eiseres op 18 september 2024 en opnieuw op 22 oktober 2024 in de gelegenheid gesteld om haar beroepsgronden in te dienen, maar eiseres heeft hierop niet gereageerd.
Gelet op het ontbreken van beroepsgronden en de niet-ontvankelijkheid van het beroep, heeft de rechtbank besloten om de zaak niet inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.