In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, die als assistent hulp bij het huishouden werkte, had zich op 20 september 2018 ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Na een beoordeling werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres heeft in bezwaar gegaan tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het eerdere besluit. De rechtbank heeft het beroep zonder zitting behandeld, maar na verzoek van eiseres is het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen werden onderschat en dat een onafhankelijke deskundige benoemd diende te worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de WIA-uitkering heeft geweigerd. De rechtbank concludeert dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen reden is om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.