ECLI:NL:RBDHA:2024:2144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
SGR 23/8068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Woo-verzoek met betrekking tot openbaarmaking van informatie over persoonlijke beschermingsmiddelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet tijdig heeft beslist op zijn Woo-verzoek van 9 januari 2023. Eiser had verzocht om openbaarmaking van informatie met betrekking tot bedrijven en personen verbonden aan [bedrijfsnaam] B.V. over de periode van februari 2020 tot en met december 2022. De rechtbank constateert dat de minister de beslistermijn heeft overschreden en dat eiser, na ingebrekestelling, beroep heeft ingesteld op 30 november 2023.

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn rechtvaardigen dan de standaardtermijn van twee weken. De minister heeft aangegeven dat de overschrijding van de beslistermijn te wijten is aan de grote hoeveelheid Woo-verzoeken, waaronder vele gerelateerd aan corona, en de complexiteit van het verzoek van eiser. De rechtbank draagt de minister op om uiterlijk op 21 oktober 2024 een volledig besluit te nemen op het verzoek van eiser. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en oordeelt dat de minister het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming in het kader van de Wet open overheid (Woo) en de uitdagingen waarmee bestuursorganen worden geconfronteerd bij het afhandelen van omvangrijke verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bartman),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigden: mrs. [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 9 januari 2023.
1.1.
Verweerder heeft op 20 december 2023 een schriftelijke reactie ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Eiser heeft op 9 januari 2023 verzocht om alle informatie openbaar [1] te maken die onder andere betrekking heeft op alle aan [bedrijfsnaam] B.V. verbonden bedrijven, personen, rechtspersonen en platformen binnen het tijdvak februari 2020 tot en met december 2022.
2.2.
Bij bief van 13 januari 2023 heeft verweerder de ontvangst van het Woo-verzoek bevestigd en aangegeven ernaar te streven het verzoek zo snel mogelijk te behandelen. Als het verzoek echter complex of veelomvattend is, kan verweerder hierdoor genoodzaakt zijn de aangepaste, gefaseerde werkwijze te hanteren. Ook heeft verweerder meegedeeld dat de beslistermijn met twee weken is verlengd. [2] Bij brief van 21 maart 2023 heeft eiser zijn verzoek gepreciseerd. Op 1 mei 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
2.3.
Bij brief van 4 mei 2023 heeft verweerder eiser laten weten dat verweerder het verzoek, gelet op de hoeveelheid informatie waar het op ziet, behandelt via de gefaseerde werkwijze. Verweerder heeft toegelicht dat dit betekent dat meerdere deelbesluiten (over de periode 2020-2022) zullen worden genomen. Verweerder verwacht dat deze deelbesluiten deels in 2023 en deels in 2024 genomen zullen worden. Eiser is er alvast op gewezen dat informatie over het deelonderwerp medische hulpmiddelen betreffende de maanden maart, april en mei 2020 op korte termijn (deels) openbaar gemaakt zal worden. [3]
2.4.
Op 30 november 2023 heeft eiser beroep ingesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [4]
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet tijdig op het verzoek heeft beslist, nu de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft verweerder na het verstrijken van de termijn in gebreke gesteld en heeft meer dan twee weken later beroep ingesteld. Het beroep is daarom gegrond.
3.3.
De vraag die voorligt is welke termijn de rechtbank aan verweerder moet toekennen waarbinnen hij alsnog op het verzoek van eiser moet beslissen. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen dan de standaardtermijn van twee weken waarbinnen een bestuursorgaan alsnog moet beslissen. [5]
3.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in dit geval sprake is van zo’n bijzonder geval. De termijnen die de Woo hanteert om te beslissen op een Woo-verzoek als dat van eiser zijn gelet op het omvangrijke verzoek en gezien de bijzondere omstandigheden waar verweerder mee te maken heeft, niet realistisch en niet uitvoerbaar.
3.5.
Verweerder heeft toegelicht dat de overschrijding van de beslistermijn onder meer is veroorzaakt door de grote drukte wegens vele (omvangrijke) Woo-verzoeken, onder meer met betrekking tot aan corona gerelateerde onderwerpen. Verweerder heeft sinds de start van de coronacrisis meer dan 450 verzoeken ontvangen over corona gerelateerde onderwerpen, die zien op meer dan 8,2 miljoen documenten. Na een eerste bewerking (waaronder ontdubbeling) blijven er 2,7 miljoen te beoordelen documenten over. Daar komt bij dat ondanks alle genomen maatregelen verweerder moeite heeft voldoende gekwalificeerde medewerkers aan te trekken en er een groot verloop van personeel is. De
afhandeling van de vele Woo-verzoeken, bezwaren en beroepen vergt veel van de capaciteit van de ambtelijke organisatie van verweerder. Er is sprake van een zeer krappe arbeidsmarkt (waarin veel overheidsorganisaties op zoek zijn naar (Woo)-juristen) en het werven, selecteren en inwerken van juristen kost bovendien ook veel tijd.
3.6.
Verder is de overschrijding van de beslistermijn veroorzaakt door de complexiteit en de omvang van het verzoek van eiser (meer dan 15.000 te beoordelen documenten), een groot aantal betrokken derde belanghebbenden die om een zienswijze moet worden gevraagd, een zeer groot aantal beroepen (niet tijdig beslissen) in aan corona gerelateerde zaken en toezeggingen in andere juridische procedures, waardoor de afhandeling van alle verzoeken vertraging oploopt. Het met voorrang behandelen van het ene verzoek veroorzaakt automatisch vertraging van de andere verzoeken, wat een ongelijke behandeling van verzoekers tot gevolg heeft en de druk op betrokken afdeling verder vergroot.
3.7.
Verweerder heeft aangegeven doordrongen te zijn van het belang van tijdige besluitvorming en heeft een inschatting gemaakt hoeveel tijd nodig is om op het verzoek te beslissen. Eiser vraagt in zijn verzoek om informatie over de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen tijdens de coronacrisis en het onderzoek dat daarnaar wordt verricht, een onderwerp waarover veel Woo-verzoeken zijn ingediend. Vanwege het belang dat bestaat bij openbaarmaking van deze informatie en het feit dat meerdere verzoekers om deze informatie vragen, krijgt dit onderwerp al bijzondere prioriteit. Om zo snel als mogelijk op deze verzoeken te beslissen vindt de besluitvorming plaats via de zogenoemde gefaseerde aanpak. Via de gefaseerde aanpak worden verzoeken die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp min of meer gelijktijdig afgehandeld door via deelbesluiten per deelonderwerp op die verzoeken te beslissen. Het op traditionele wijze afhandelen van deze verzoeken zou verweerder onevenredig veel werk opleveren. Zou er per verzoek afzonderlijk worden beslist, dan zou dat immers betekenen dat dezelfde documenten steeds opnieuw in de besluitvorming moeten worden betrokken, hetzij om te beoordelen of ze inmiddels volledig openbaar zijn gemaakt, hetzij door de volledige openbaarmaking (opnieuw) te weigeren. Op die manier zouden ook in de tijd verschillende bezwaar- en beroepsprocedures kunnen worden gevoerd over steeds dezelfde documenten. Verweerder wijst er hierbij op dat de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat de Woo niet aan de hiervoor geschetste aanpak - waarbij door middel van deelbesluiten op een verzoek wordt beslist - in de weg staat. [6] Verweerder benadrukt dat het onderwerp persoonlijke beschermingsmiddelen binnen de afhandeling volgens de bovengenoemde gefaseerde aanpak de hoogste prioriteit heeft.
3.8.
Bij ieder deelbesluit zal eiser naast een algemene inventarislijst ook een geïndividualiseerde inventarislijst ontvangen. Op de geïndividualiseerde inventarislijst zullen de documenten vermeld staan die specifiek betrekking hebben op eisers verzoek. Ook zal eiser worden geïnformeerd wanneer er volledig op zijn verzoek is beslist.
3.9.
Verweerder heeft uitgelegd wat er nodig is om volledig op eisers verzoek te beslissen. De aan corona gerelateerde documenten worden verzameld door middel van een sleepnet. Om de privacy van de ambtenaren te waarborgen wordt dit sleepnet steeds toegepast op een bepaald tijdvak. De documenten worden daarom niet allemaal in één keer verzameld. Per tijdvak moet besluitvorming plaatsvinden om het sleepnet te kunnen toepassen. Voor een deel van de documenten waar eiser om heeft gevraagd is deze besluitvorming nog niet afgerond. Dat betekent dat nog niet alle documenten klaarstaan om te worden beoordeeld. Met andere woorden, de dataset is nu nog niet voor alle gevraagde documenten compleet.
3.10.
Verweerder heeft bezien welke (deel)besluiten er moeten worden genomen om volledig op eisers Woo-verzoek te beslissen:
Besluit
Planning
Clusterbesluit persoonlijke
beschermingsmiddelen dataset pdo
2020 t/m medio 2022
Besluit eind januari 2024 (verstrekken documenten eind februari 2024)
Clusterbesluit persoonlijke
beschermingsmiddelen aangevulde
dataset pdo medio 2022 t/m maart
2023
Nog niet bekend, want de dataset is
nog incompleet/niet beschikbaar
Besluit chatberichten persoonlijke
beschermingsmiddelen
Nog niet bekend, want de dataset is
nog niet beschikbaar
Restbesluit t.a.v. de verzoeken van
eiser
Nog niet bekend, want de dataset is
nog niet beschikbaar
3.11.
Hoewel er nog een aantal onzekere factoren zijn is het verweerders verwachting dat in vier fasen eind 2024 volledig op eisers verzoek is beslist. Verweerder heeft hierin onder meer betrokken de tijd die het kost om de dataset aan te vullen, de tijd die het kost om de grote hoeveelheid documenten te beoordelen, de tijd voor het uitvragen en beoordelen van zienswijzen van derde-belanghebbenden en de tijd die het kost om een besluit op te stellen en te verzenden. Deze planning is volgens verweerder op dit moment het hoogst haalbare.
3.12.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van een beslistermijn rekening te houden met de hiervoor genoemde omstandigheden en de genoemde verwachte beslistermijn. Met betrekking tot het verzoek van eiser om een verhoogde dwangsom op te leggen, heeft verweerder naar voren gebracht dat hij al alles in het werk stelt om zo spoedig als mogelijk op eisers verzoek te beslissen. Voor een afwijking van het beleid van de rechtbanken over op te leggen dwangsommen bestaat volgens verweerder dus geen aanleiding.
3.13.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn rechtvaardigen dan de standaardtermijn van twee weken. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op te dragen om uiterlijk op 21 oktober 2024 op eisers Woo-verzoek te beslissen. Ter bepaling van deze termijn heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de reeds genoemde uitspraken van de hoogste bestuursrechter over vergelijkbare grootschalige deelbesluiten. Niet aannemelijk is geworden dat de relevante omstandigheden sindsdien dusdanig zijn gewijzigd dat een langere termijn noodzakelijk is. De rechtbank realiseert zich dat inmiddels al meer dan dertien maanden zijn verstreken sinds eiser het Woo-verzoek heeft ingediend, maar de rechtbank is van oordeel dat met deze termijn enerzijds zo veel mogelijk recht wordt gedaan aan het belang van eiser dat verweerder zo spoedig mogelijk een volledig besluit neemt op zijn verzoek en dat anderzijds recht wordt gedaan aan het belang van verweerder om – ook inzake omvangrijke verzoeken – tot zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen. De rechtbank twijfelt er niet aan dat verweerder door middel van de geclusterde werkwijze zo snel als mogelijk op het verzoek van eiser probeert te beslissen. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om een hogere dwangsom te bepalen dan in andere zaken waarin beroep wordt ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een verzoek of een bezwaar. Het kan zijn dat de gegeven beslistermijn, gelet op de vele en omvangrijke Woo-verzoeken die verweerder heeft ontvangen over aan corona gerelateerde onderwerpen, mogelijk tot gevolg heeft dat het langer duurt voordat op andere Woo-verzoeken een besluit wordt genomen, zoals verweerder heeft aangevoerd. Dit is echter het gevolg van het recht dat bestaat om tegen het uitblijven van een besluit beroep in te stellen.
3.14.
Eiser heeft betoogd dat hij een bijzonder belang heeft bij een spoedig besluit op zijn Woo-verzoek in verband met het voeren van een civiele procedure die is aangespannen door de Staat der Nederlanden. Dit specifieke belang kan er echter niet toe leiden dat de rechtbank een kortere beslistermijn bepaalt dan de hiervoor genoemde beslistermijn of voor bepaalde documenten afwijkend beslist. Hierbij is van belang dat eiser in de civiele procedure verschillende procesrechtelijke mogelijkheden heeft om stukken aan het dossier te doen toevoegen die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak. Bovendien geldt dat het de keuze van eiser is om zijn verzoek op een bepaalde wijze vorm te geven. Indien bepaalde documenten voor hem van groter belang zijn, dan ligt het op zijn weg om het verzoek tijdig daarop toe te spitsen.

Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond omdat verweerder niet op tijd op het verzoek van eiser heeft beslist. De rechtbank vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank kan verweerder volgen in de stelling dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, en dat dit een langere beslistermijn rechtvaardigt. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder op te dragen om uiterlijk op 21 oktober 2024 volledig op het verzoek te beslissen.
4.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de minister een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hogere dwangsom op te leggen.
4.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser aan de zitting heeft deelgenomen en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet open overheid (Woo).
2.Op grond van artikel 4.4, tweede lid, van de Woo
3.Via publicatie op WOBCovid19.Rijksoverheid.nl
4.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346 en ECLI:NL:RVS:2021:2348.