ECLI:NL:RBDHA:2024:21439
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na bezwaar tegen beëindiging door het Uwv
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Ziektewet-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had zich ziekgemeld na een auto-ongeluk en ontving vanaf 18 juni 2021 een ZW-uitkering. Het Uwv heeft op 21 juni 2022 besloten dat de eiser per 21 juli 2022 geen recht meer had op deze uitkering, wat door de eiser werd betwist. Na een hoorzitting en verdere medische rapportages heeft het Uwv het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2024 behandeld en de medische rapportages van verzekeringsartsen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank oordeelt dat de eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat is om met gangbare arbeid ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser over zijn psychische en fysieke beperkingen, waaronder PTSS, angststoornissen en concentratieproblemen, overwogen, maar oordeelt dat de verzekeringsartsen deze adequaat hebben beoordeeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen standhoudt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.