ECLI:NL:RBDHA:2024:21428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
22/7838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet in verband met voorliggende WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), welke was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder een WW-uitkering had aangevraagd, die door het UWV was afgewezen. De eiser had op 18 juli 2022 een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond. De rechtbank heeft geoordeeld dat de WW-uitkering, ondanks de opgeschorte ingangsdatum, als een voorliggende voorziening geldt. Dit betekent dat de eiser geen recht had op bijstandsuitkering voor de periode waarin hij recht had op de WW-uitkering. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser verworpen, waarbij werd gesteld dat hij geen recht had op de WW-uitkering in de relevante periode. De rechtbank concludeerde dat de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt om werknemers die de wettelijke opzegtermijn niet in acht hebben genomen tijdelijk uit te sluiten van het recht op bijstandsuitkering. De uitspraak resulteerde in de afwijzing van het beroep van de eiser, die ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J.A. Bogaards)

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2022 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van eveneens 11 augustus 2022 (primair besluit 2) heeft verweerder het verleende voorschot ad. € 200,- teruggevorderd.
Bij besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2024. Hierbij waren de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser was in loondienst bij The Hague Teleport Hotel. Op 15 april 2022 heeft eiser een beëindigingsovereenkomst getekend. Vervolgens heeft hij zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) gemeld voor een werkloosheidsuitkering. Deze aanvraag is bij besluit van 15 juli 2022 afgewezen.
1.2.
Eiser heeft op 18 juli 2022 een aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Pw ingediend bij verweerder. Bij besluit van 9 augustus 2022 heeft het UWV na bezwaar alsnog een WW-uitkering toegekend aan eiser. De ingangsdatum van de WW-uitkering is vastgesteld op 1 juni 2022 omdat voor de periode van 16 april 2022 tot met 31 mei 2022 een opzegtermijn gold die in de beëindigingsovereenkomst niet in acht is genomen.
1.3.
Met het besluit van 10 augustus 2022 heeft eiser een voorschot ter hoogte van
€ 200,- ontvangen in de vorm van een lening.
2. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser over de periode tot 1 juni 2022 geen recht heeft op een bijstandsuitkering omdat een WW-uitkering een voorliggende voorziening op de Pw is.
3. In beroep voert eiser aan dat hij geen recht had op een WW-uitkering in de periode tot 1 juni 2022. Daarom kan de WW-uitkering niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Verweerder had daarom voor de periode dat hij zonder inkomen zat een bijstandsuitkering moeten toekennen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de te beoordelen periode loopt van 1 mei 2022 tot 1 juni 2022. Over de maand april 2022 ontving eiser op grond van de beëindigingsovereenkomst nog salaris en vanaf 1 juni 2022 ontving eiser een WW-uitkering.
4.2.
Op grond van artikel 15, eerste lid, Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn en strekt het recht op bijstand zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.3.
Op grond van artikel 19, derde lid, van de Werkeloosheidswet (WW) heeft een werknemer geen recht op uitkering zolang de rechtens geldende opzegtermijn niet in verstreken en de arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging of doordat daarover schriftelijke overeenstemming is bereikt.
4.4.
Of iets een voorliggende voorziening is moet in abstracte zin worden beoordeeld. Daarbij is bepalend of de belanghebbende behoort tot de groep personen die een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening, ongeacht of dat beroep daadwerkelijk is ingediend of gehonoreerd. In het geval van eiser is de WW-uitkering in de periode van 1 mei 2022 tot 1 juni 2022 een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 Pw. Dat de ingangsdatum van de WW-uitkering is opgeschort tot 1 juni 2022, doet hier niet aan af. De wetgever heeft immers een bewuste keuze gemaakt in artikel 19, derde lid, WW om werknemers die de wettelijke opzegtermijn niet in acht hebben genomen tijdelijk uit te sluiten van het recht op uitkering. Het bestreden besluit houdt daarom stand.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.