ECLI:NL:RBDHA:2024:2141
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Volgens deze verordening mag de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling.
Eiser voert aan dat overdracht aan Duitsland indirect refoulement betekent, omdat hij behoort tot de Jezidi's die in Irak zijn vervolgd. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met mensenrechten. Eiser heeft echter niet aangetoond dat er systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure, waardoor de rechtbank niet verder kan onderzoeken of er een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.