ECLI:NL:RBDHA:2024:21388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
663180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid in bruikleenovereenkomst en burenrechtelijke geschillen rondom erfpacht en gebruik van grond

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024, staat de vraag centraal of de bloot eigenaar van een golfbaan misbruik maakt van haar bevoegdheid door toestemming te weigeren voor een bruikleenovereenkomst die door de erfpachter is gesloten met de buren. De zaak betreft een erfpachtconstructie waarbij de erfpachter een bruikleenovereenkomst heeft gesloten voor het gebruik van een parkeerplek en toegang tot de achtertuin. De bloot eigenaar weigert echter toestemming te geven, wat leidt tot een geschil tussen de partijen. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de bloot eigenaar om toestemming te verlenen voor het gebruik van het pad naast de woning van de buren misbruik van bevoegdheid oplevert, aangezien dit leidt tot onevenredige hinder voor de buren. De rechtbank concludeert dat de bloot eigenaar onrechtmatig heeft gehandeld door deze toestemming te onthouden. Daarnaast wordt geoordeeld dat de erfpachter niet tekort is geschoten in de nakoming van de bruikleenovereenkomst, omdat deze rechtsgeldig is opgezegd. De rechtbank beveelt de bloot eigenaar om binnen twee weken toestemming te verlenen voor de bruikleenovereenkomst en het hekwerk dat het gebruik van het pad belemmert te verwijderen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/663180 / HA ZA 24-259
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van

1.[eiser] te [woonplaats] ,

2.
[eiseres]te [woonplaats]
eisers,
advocaat: mr. A. Beerts te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] te [woonplaats] ,

gedaagde,
advocaat: mr. T.E. Hovius,

2.GOLFPARK [gedaagde 2] B.V.te [plaats] ,

gedaagde,
advocaat: mr. A.R. de Jonge.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] c.s.’ (meervoud), ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.

1.Hoe is de procedure verlopen?

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juli 2023 met producties 1 tot en met 28, bij de kantonrechter rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Gravenhage;
- de conclusie van antwoord met producties aan de zijde van [gedaagde 1] ;
- de conclusie van antwoord met producties aan de zijde van Golfpark [gedaagde 2] ;
- de akte met de producties 29 en 30 aan de zijde van [eiser] c.s.;
- de mondelinge behandeling van 12 maart 2024;
- het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 12 maart 2024, waarin de zaak verwezen is naar team Handel van de rechtbank;
- het vonnis van 24 juli 2024 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen; en
- de mondelinge behandeling van 7 oktober 2024 waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[gedaagde 1] is eigenaar van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectieletter 1] , nummer [kadastraal nummer 1] en [kadastraal nummer 2] waarop een golfbaan gelegen is (hierna: de golfbaan). Deze percelen zijn ontstaan uit het perceel kadastraal bekend gemeente Wassenaar, sectie [sectieletter 2] , nummer [kadastraal nummer 3] met een afmeting van 3 hectare, 88 are en 45 centiare. De gemeente Den Haag was de rechtsvoorganger van [gedaagde 1] . Zij heeft grond kunnen verwerven onder de last dat de civiele bestemming van de grond beperkt is tot sportterrein en golfbaancomplex. Bij een wijziging van de bestemming, die alleen mogelijk is na goedkeuring van de gemeente Den Haag, geldt een nabetalingsverplichting om de waardestijging te vergoeden.
2.2.
[gedaagde 1] heeft een recht van erfpacht gevestigd op de percelen [kadastraal nummer 1] en [kadastraal nummer 2] ten gunste van [gedaagde 2] (hierna: het recht van erfpacht). [gedaagde 2] heeft de percelen in gebruik als golfbaan en exploiteert vanaf de percelen een golfclub. Het recht van erfpacht duurt tot 30 juni 2030.
In artikel 11 lid 1 sub c en lid 2 van de erfpachtakte is bepaald:

Het is de erfpachter, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de erfverpachter, verboden:
(…)
c. het recht van erfpacht, waaronder begrepen het opstalrecht alsmede de zaak waarop het recht van erfpacht rust dan wel de daartoe behorende zaken, onder welke titel ook geheel of gedeeltelijk aan derden in gebruik of genot af te staan, anders dan thans aan erfverpachter kenbaar gemaakt; (…)
2. Erfverpachter heeft het recht indien de vereiste toestemming gevraagd dient te worden extra zekerheden te bedingen als bijvoorbeeld een recht van hypotheek dan wel borgstellingen van de natuurlijke personen die rechtstreeks of indirect aandeelhouder zijn van de vennootschappen waarin het recht van erfpacht en het opstalrecht zijn ondergebracht.
In artikel 15 lid 1 van de erfpachtakte is bepaald:

In alle gevallen waarin schriftelijk voorafgaande toestemming van erfverpachter is vereist, kunnen aan een toestemming voorwaarden worden verbonden.”
2.3.
[gedaagde 2] had het eeuwigdurende recht van erfpacht van de woning met tuin gelegen aan de [adres] in [gemeente] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectieletter 2] , nummer [kadastraal nummer 4] met een afmeting van 164 m2 (hierna: de woning). De gemeente Den Haag is (bloot) eigenaar van (de grond onder) de woning.
2.4.
De ligging van de golfbaan en de woning blijkt uit het de volgende kadastrale tekening:
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.5.
Op 18 maart 2020 heeft [gedaagde 2] de woning verkocht aan [eiser] c.s.. In de schriftelijke koopovereenkomst van dezelfde datum (hierna: de koopovereenkomst) zijn ook de volgende bepalingen opgenomen:

Artikel 25
-
Koper is bekend dat de voortuin niet tot het eigendom behoort.
Als persoonlijk gebruiksrecht verleend verkoper aan koper het recht om één auto te mogen parkeren op het direct naast het perceel gelegen parkeerstrook. Dit persoonlijk gebruiksrecht eindigt van rechtswege op het moment dat koper de onroerende zaak aan een derde overdraagt of aan derde in gebruik afstaat onder welke titel dan ook. Voorts eindigt dit persoonlijk recht voor koper eveneens van rechtswege op het moment dat het erfpachtrecht met betrekking tot de golfbaan voor verkoper op welke wijze dan ook eindigt, het erfpachtrecht met betrekking tot de golfbaan door verkoper wordt overgedragen aan een derde etc.
[…]
-
Op kosten van verkoper zal voordat de onroerende zaan aan koper wordt overgedragen, aan het kadaster opdracht worden gegeven om op de huidige kadastrale grens paaltjes te slaan, zodat de feitelijke ligging van de kadastrale grens daarmee komt vast te staan. Op die grens zal – voor de overdracht aan koper – voor rekening van verkoper een natuurlijke afscheiding worden aangelegd dat koper geen toegang kan hebben op de golfbaan en vice versa. Een en ander zal geschieden in overleg met koper.
2.6.
Op 8 april 2020 heeft de kadastrale meting (hierna: de kadastrale meting) plaatsgevonden. Uit de kadastrale meting is gebleken dat het pad naast de woning dat toegang geeft tot de achtertuin en een deel van de tuin gelegen binnen de natuurlijke afscheiding onderdeel is van de golfbaan.
2.7.
Om voor [eiser] c.s. een ruimere achtertuin te creëren zijn [gedaagde 2] en [eiser] c.s. overeengekomen dat zij een bruikleenovereenkomst aangaan. Daarvoor is aangesloten bij de grenzen aangegeven door de natuurlijke erfafscheiding. Op 10 juni 2020 heeft [gedaagde 2] een schriftelijke bruikleenovereenkomst toegestuurd die door [eiser] c.s. op dezelfde dag getekend is (hierna: de bruikleenovereenkomst). In deze bruikleenovereenkomst is opgenomen dat de bruikleenovereenkomst ingaat op 1 juli 2020 en voor onbepaalde tijd geldt. In artikel 2.2 van de bruikleenovereenkomst is opgenomen dat ‘
Bruikleengever [= [gedaagde 2] ,rb
.] [..] gerechtigd [is] deze bruikleenovereenkomst met onmiddellijke ingang tussentijds door middel van opzegging te beëindigen o.a. ingeval:
het erfpachtrecht met betrekking tot Grond A [….] [= de golfbaan, rb
.] eindigt voor Bruikleengever.
Bruikleengever op welke wijze dan ook, hetzij direct hetzij indirect, andere aandeelhouder(s) verkrijgt, waardoor de situatie dat Bruikleengever opgaat in en/of fuseert met een andere rechtspersoon, organisatie of instantie.
het erfpachtrecht met betrekking tot Grond B […] [= de woning,rb
.] eindigt voor Bruiklener [= [eiser] c.s.,rb.
].
Bruiklener niet meer eigenaar of de feitelijke gebruikers zijn van het erfpachtrecht met betrekking tot Grond B, o.a. als gevolg van verhuur, verkoop etc.
Bruiklener in verzuim komt te verkeren ten aanzien van de verplichtingen die voortvloeien uit onderhavige bruikleenovereenkomst; bruiklener is terstond in verzuim indien een verplichting uit hoofde van deze bruikleenovereenkomst door hen niet wordt nagekomen.
Bruiklener de uitbreiding meters gebruikt in strijd met de in art. 1.2 genoemde bestemming;
Bruiklener failliet wordt verklaard, aan Bruiklener surseance van betaling wordt verleend en/of Bruiklener onder curatele wordt gesteld;
De uitbreiding meters, door welke oorzaak ook, geheel of gedeeltelijk teniet mochten gaan;
sprake is van zodanige onvoorziene omstandigheden dat ongewijzigd voortduren van de onderhavige bruikleenovereenkomst in redelijkheid niet gevergd kan worden.
Tussentijdse beëindiging op de genoemde gronden geschiedt bij aangetekend schrijven en zonder dat bruikleengever tot enige schadevergoeding of betaling anderszins jegens bruiklener gehouden is.
2.8.
Op 26 juni 2020 hebben [gedaagde 2] en [eiser] c.s. een overeenkomst in aanvulling op de koopovereenkomst gesloten, waarin een nadere invulling gegeven is aan de bepaling in de koopovereenkomst dat de erfgrens nog nader wordt uitgemeten en dat [gedaagde 2] een erfafscheiding plaatst.
2.9.
Op 1 juli 2020 is de woning aan [eiser] c.s. geleverd.
2.10.
In de zomer van 2020 heeft [gedaagde 2] op de overeengekomen plaats een natuurlijke erfafscheiding geplaatst en hebben [eiser] c.s. een serre gebouwd op de betonnen plaat die aan de achterzijde van de woning gelegen is. Tevens hebben [eiser] c.s. een stalling voor hun motorfiets in de achtertuin geplaatst.
2.11.
Bij brief van 19 januari [kadastraal nummer 4] heeft [gedaagde 1] bij [gedaagde 2] bezwaar gemaakt tegen de ingebruikname door [eiser] c.s. van de strook grond waarop de bruikleenovereenkomst betrekking heeft. Zij heeft onder meer onmiddellijke beëindiging van de bruikleenovereenkomst gevorderd en ontruiming van de strookgrond uiterlijk per
1 maart [kadastraal nummer 4] . Daarnaast heeft zij een (door haar gematigde) contractuele boete van
€ 500.000 gevorderd. Een afschrift van deze brief is aan [eiser] c.s. bezorgd.
2.12.
Bij brief van 27 september [kadastraal nummer 4] heeft de advocaat van [gedaagde 1] [eiser] c.s. aangeschreven en onder meer gesommeerd om het gebruik van de strook grond in de achtertuin en de parkeerplaats te staken en deze te ontruimen.
2.13.
Vervolgens heeft er veelvuldig (schriftelijk) overleg plaatsgevonden tussen (de gemachtigden van) partijen over verschillende opties om tot een minnelijke oplossing te komen. Dit overleg heeft niet tot een oplossing geleid.
2.14.
Op een bepaald moment heeft [gedaagde 2] houten balken geplaatst ter hoogte van de parkeerplaats.
2.15.
Bij brief van 1 februari 2022 heeft [gedaagde 2] de bruikleenovereenkomst opgezegd.
2.16.
Bij e-mailbericht van 4 oktober 2022 heeft [gedaagde 1] aan [eiser] aangekondigd dat op 14 november 2022 een hekwerk geplaatst zou worden op de erfgrens. Deze plaatsing is, vanwege overleg, uitgesteld. Uiteindelijk is op 6 maart 2023 het hekwerk geplaatst. Op 28 maart 2023 is de strook grond in de achtertuin beplant.

3.Wat vorderen [eiser] c.s.?

3.1.
[eiser] c.s. vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van [gedaagde 1]
primair
te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] c.s. waardoor [eiser] c.s. schade hebben geleden;
te bevelen dat [gedaagde 1] binnen één dag na het in dezen te wijzen vonnis toestemming verleent aan [gedaagde 2] voor de met [eiser] c.s. gesloten bruikleenovereenkomst en het door [gedaagde 2] in gebruik geven aan [eiser] c.s. van één parkeerplek aan de straatzijde bij de woning van [eiser] c.s. op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 50.000;
te bevelen dat [gedaagde 1] de uitvoering van de tussen [eiser] c.s. en [gedaagde 2] gesloten bruikleenovereenkomst en koopovereenkomst en het daarin overeengekomen gebruik niet mag belemmeren op straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 50.000;
subsidiair
4. te oordelen dat dit vonnis ex art. 3:300 BW heeft te gelden als de schriftelijke toe- en instemming van [gedaagde 1] met het in bruikleen geven van de parkeerplaats aan de straatzijde conform de tussen [eiser] c.s. en [gedaagde 2] gesloten koopovereenkomst alsmede de grond zoals is opgenomen in de tussen [eiser] c.s. en [gedaagde 2] gesloten bruikleenovereenkomst;
ten aanzien van [gedaagde 2]
5. te verklaren voor recht dat [gedaagde 2] te kort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen voortvloeiende uit de met [eiser] c.s. gesloten bruikleenovereenkomst en koopovereenkomst, waardoor [eiser] c.s. schade hebben geleden;
6. te bevelen dat [gedaagde 2] alles doet wat in haar macht ligt om [gedaagde 1] te bewegen tot het verlenen van toestemming voor de tussen [eiser] c.s. en [gedaagde 2] gesloten bruikleenovereenkomst en koopovereenkomst en indien [gedaagde 1] niet binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis haar toestemming voor voornoemde overeenkomsten heeft verleend te bevelen dat [gedaagde 2] een procedure dient te entameren tegen [gedaagde 1] op grond van artikel 5:91 lid 4 BW om de kantonrechter te verzoeken een vervangende machtiging te verlenen tet zaken de toestemming van [gedaagde 1] voor de tussen [gedaagde 2] en [eiser] c.s. gesloten bruikleenovereenkomst en koopovereenkomst;
7. te bevelen dat [gedaagde 2] , indien punt 2 of 4 wordt toegewezen, binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen zeven dagen nadat [gedaagde 1] haar toestemming heeft verleend, dan wel binnen zeven dagen nadat [gedaagde 2] een vervangende machtiging ter zake de toestemming heeft ontvangen, de 30 m2 (op grond van de tussen [eiser] c.s. en [gedaagde 2] gesloten bruikleenovereenkomst) aan [eiser] c.s. ter beschikking stelt conform de genoemde overeenkomsten op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 50.000;
ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
8. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] c.s. van € 1.951,13, althans een nader vast te stellen bedrag, binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis, althans een nader vast te stellen termijn;
9. hoofdelijk te bevelen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , indien punt 2 of 4 wordt toegewezen, binnen zeven dagen nadat [gedaagde 1] haar toestemming heeft verleend, dan wel binnen zeven dagen nadat [gedaagde 2] een vervangende machtiging ter zake de toestemming heeft ontvangen, het geplaatste hek en de beplanting van de erfgrens verwijderen zodat [eiser] c.s. het onbelemmerd gebruik kunnen hebben van het betreffende stuk grond als overeengekomen in de tussen [gedaagde 2] en [eiser] gesloten bruikleenovereenkomst op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 50.000;
10. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen, indien punt 2 of 4 wordt toegewezen, binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen zeven dagen nadat [gedaagde 1] haar toestemming heeft verleend, dan wel binnen zeven dagen nadat [gedaagde 2] een vervangende machtiging ter zake de toestemming heeft ontvangen, de houten palen op de ruimte aan de straatzijde verwijderen zodat [eiser] c.s. onbelemmerd kunnen beschikken over een parkeerplek aan de straatzijde als overeengekomen in de tussen [gedaagde 2] en [eiser] c.s. gesloten koopovereenkomst op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 50.000;
11. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform BIK; en
12. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten.

4.Hoe worden de vorderingen beoordeeld?

Welke vragen moet de rechtbank beantwoorden?
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 2] op basis van art. 11 lid 1 van de erfpachtakte de parkeerplaats en de strook grond in de achtertuin alleen in bruikleen mag geven als [gedaagde 1] daaraan haar toestemming geeft. [gedaagde 1] heeft deze vereiste toestemming niet gegeven. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of [gedaagde 1] door deze weigering, gezien de belangen van de betrokken partijen, misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] c.s. Vervolgens zal de rechtbank de vraag beantwoorden of [gedaagde 2] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de koopovereenkomst en de bruikleenovereenkomst, dan wel dat [eiser] c.s. gedwaald hebben bij het aangaan van de koopovereenkomst. Ten slotte zal de rechtbank beoordelen waartoe partijen gehouden zijn en verder nog een aantal bijkomende vorderingen beoordelen.
Heeft [gedaagde 1] misbruik van haar bevoegdheid gemaakt door te weigeren haar toestemming te verlenen aan (het feitelijk gebruik dat voortvloeit uit) de koopovereenkomst en bruikleenovereenkomst? Ja, maar alleen ten aanzien van het pad naast de woning
Beoordelingskader
4.2.
In artikel 3:13 lid 1 BW is bepaald dat degene die een bevoegdheid toekomt deze niet kan inroepen voor zover hij deze misbruikt. In deze zaak wordt [gedaagde 1] strikt genomen niet verweten dat zij een haar toekomende bevoegdheid misbruikt, maar vooral dat zij weigert gebruik te maken van haar bevoegdheid om toestemming te verlenen aan (het feitelijk gebruik dat voortvloeit uit) de koopovereenkomst en de bruikleenovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat voor de toepassing van art. 3:13 BW die weigering om van een bevoegdheid gebruik te maken, ook te gelden heeft als gebruikmaking van die bevoegdheid. Van misbruik is onder meer sprake, zo is in artikel 3:13 lid 2 BW bepaald, in het geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.3.
Het eigendomsrecht is het meest omvattende recht op een goed. Een eigenaar kan in de regel vrij beschikken over zijn of haar eigendom en hoeft niet te dulden dat derden zonder toestemming gebruik maken van dat eigendom. Dat geldt ook de situatie dat een eigenaar het eigendomsrecht (grond) bezwaard heeft met een recht van erfpacht, voor zover het gebruik buiten het recht van erfpacht valt of in strijd is met de erfpachtvoorwaarden. Daarbij moet wel in overweging worden genomen dat de beperkingen die aan het gebruik van een erfpacht uitgegeven eigendom (grond) worden gesteld, en de toestemming om daarvan af te wijken, in de eerste plaats bedoeld zijn om de waarde van het eigendom te beschermen. De bescherming van (de waarde van) het eigendomsrecht is op zichzelf een zwaarwegend belang dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen misbruik van bevoegdheid oplevert. Voor een honorering van een dergelijk beroep zal aan de zijde van degene die gebruik wil maken van het eigendomsrecht van een ander dan ook een groot en dringend belang aanwezig moeten zijn. Hieronder zullen eerst de door partijen aangevoerde belangen worden weergegeven, waarna de rechtbank deze zal beoordelen en wegen.
Belangen van partijen
4.4.
[eiser] c.s. hebben aangevoerd dat zij door de weigering om toestemming te verlenen ernstige hinder ervaren en woongenot derven: (i) zij kunnen de parkeerplek niet meer gebruiken; (ii) zij kunnen hun motorfiets niet meer in de achtertuin parkeren; en (iii) hun achtertuin is aanzienlijk kleiner geworden.
4.5.
[gedaagde 1] heeft, in aanvulling op haar belang van de bescherming van (de waarde van) haar eigendom, een drietal belangen aangevoerd.
4.5.1.
In de eerste plaats dat zij de golfbaan heeft kunnen verwerven van de gemeente Den Haag onder de last dat de civielrechtelijk bestemming van de golfbaan beperkt is tot sportterrein en golfbaan. Een wijziging van de (civielrechtelijke) bestemming kan pas na toestemming van de gemeente Den Haag. Daar komt bij, zo voert [gedaagde 1] aan, dat door de wijziging van de bestemming van de grond in parkeerplaats respectievelijk tuin, de waarde van de grond stijgt. Door deze waardestijging ontstaat een nabetalingsverplichting aan de gemeente Den Haag die door [gedaagde 1] , als eigenaar van de golfbaan, voldaan dient te worden. Tegenover die nabetalingsverplichting staat geen geldelijke vergoeding. Hierdoor lijdt [gedaagde 1] schade.
4.5.2.
In de tweede plaats stelt zij zich op het standpunt dat in de erfpachtovereenkomst en -akte een aantal beperkingen zijn opgenomen, waaronder een verbod om een andere bestemming toe te kennen aan de golfbaan, de aard of inrichting van het perceel te veranderen of het recht van erfpacht geheel of gedeeltelijk aan derden in gebruik af te staan. De hoogte van de canon is mede gebaseerd op deze beperkingen en een dergelijke verruiming van de gebruiksmogelijkheden is in strijd met het met de gemeente Den Haag overeengekomen kettingbeding, zodat [gedaagde 1] toerekenbaar tekort schiet in haar verplichtingen jegens de gemeente Den Haag.
4.5.3.
Ten slotte heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat de strook grond onderdeel is van de golfbaan. Op grond van de overgangsrechtelijke bepalingen in het vigerende bestemmingsplan is het gebruik van golfbaan legaal, tot het moment waarop dat gebruik voor langere tijd wordt onderbroken. [gedaagde 1] heeft daarmee belang om zelfstandig haar eigendom als golfbaan te kunnen exploiteren en heeft daarvoor iedere vierkante meter nodig om een zelfstandig opererende functionele golfbaan met clubgebouw te kunnen realiseren en daarbij niet afhankelijk te zijn van het van de gemeente Den Haag gehuurde perceel waarop het clubgebouw thans is gerealiseerd.
Parkeerplek
4.6.
Ten aanzien van de in het geding zijnde belangen rondom de parkeerplek, overweegt de rechtbank als volgt. Op zichzelf hebben [eiser] c.s. een belang bij de parkeerplek. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat [eiser] hun auto nog steeds kunnen parkeren op de openbare weg naast hun woning. Ook op die plek kan de elektrische auto van [eiser] c.s. worden aangesloten aan de oplaadpaal aan/naast de woning. Uit de toelichting van [eiser] c.s. volgt dat het incidenteel voorkomt dat de parkeerplek naast de woning bezet is. Omdat de parkeerplek gelegen is op de openbare weg moeten [eiser] c.s. het gebruik van derden van de parkeerplaats dulden.
4.7.
De rechtbank overweegt dat het belang van [eiser] c.s. bij een eigen parkeerplaats aangetast wordt doordat zij hun auto incidenteel niet naast hun woning kunnen parkeren. Dit belang, zo oordeelt de rechtbank, is van een dusdanig beperkt gewicht dat de weigering van [gedaagde 1] om toestemming te verlenen gezien haar belangen geenszins onevenredig is.
Strook in de achtertuin
4.8.
Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde 1] misbruik van bevoegdheid maakt, maakt de rechtbank onderscheid tussen de strook grond waarop de stalling geplaatst was evenals de grond daar omheen (hierna: strook onder/rondom de stalling) – welke stalling inmiddels verplaatst is – en de strook grond die onderdeel is van het pad naast de woning (hierna: pad naast de woning). Het pad naast de woning heeft de volgende afmetingen: breedte is gelijk aan de breedte van poort naast de woning en het loopt parallel aan de woning/de betonnen plaat/serre tot, gemeten vanaf de achterzijde van de betonnen plaat/de serre, één meter in de achtertuin. Het pad naast de woning zou [eiser] c.s. voldoende ruimte moeten geven om met een motorfiets de achtertuin te kunnen bereiken.
Strook onder/rondom de stalling
4.9.
Ten aanzien van de strook onder/rondom de stalling laat de rechtbank meewegen dat [eiser] c.s. de stalling naar een andere plaats in hun achtertuin hebben kunnen verplaatsen en dus nog steeds gebruik kunnen maken van de stalling. Dit is weliswaar ten koste gegaan van de vrij beschikbare ruimte in hun achtertuin, maar er is in ieder geval een alternatief beschikbaar op het eigen erf.
4.10.
Tegenover dit belang staan de belangen van [gedaagde 1] . In dit verband laat de rechtbank meewegen dat de strook onder/rondom om stalling verhoudingsgewijs een relatief groot stuk grond betreft – volgens de eigen berekening van [eiser] c.s. is de strook in de achtertuin circa 30 m2 – waardoor het oppervlakte van de achtertuin bij de woning significant vergroot is. Deze afmeting maakt het niet bij voorbaat volledig onaannemelijk, hoewel [gedaagde 1] dit verder niet geconcretiseerd heeft, dat de bruikleenovereenkomst tot een waardestijging en mogelijk tot een nabetalingsverplichting en een schending van het kettingbeding kan leiden. Verder geldt dat op voorhand niet kan worden uitgesloten, zeker gezien de positionering van de strook grond onder/rondom de stalling, dat het gebruik omgevingsrechtelijke gevolgen heeft.
4.11.
Maar ook als geen van de in randnummer 4.10 genoemde gevolgen intreedt, dan geldt nog altijd dat [gedaagde 1] haar eigendomsrecht mag beschermen en niet hoeft te dulden dat derden zonder haar toestemming gebruik maken van haar grond. Het belang van [eiser] c.s., te weten minder vrije ruimte beschikbaar in de achtertuin, legt onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen spreken een onevenredigheid. Van misbruik van bevoegdheid is dan ook ten aanzien van de strook onder/rondom de stalling geen sprake.
Pad naast de woning
4.12.
[eiser] c.s. hebben toegelicht dat zij het pad naast de woning nodig hebben om met hun motorfiets toegang te krijgen tot de achtertuin waar zij deze in de stalling plaatsen. Momenteel staat de motorfiets in de stalling in de achtertuin en deze kan niet worden gebruikt omdat het pad naast de woning is afgesloten door [gedaagde 1] .
4.13.
In deze beoordeling wordt in de eerste plaats betekenis toegekend aan de wijze waarop [eiser] c.s. zich hebben opgesteld. De rechtbank laat meewegen dat [eiser] c.s. niet zonder enig onderzoek of ‘op eigen houtje’ hebben gehandeld. In tegendeel, zij hebben zich ingespannen om toegang tot de achtertuin te regelen toen na de kadastrale meting bleek dat het pad naast de woning niet volledig op eigen grond lag. [eiser] c.s. zijn toen in overleg getreden met [gedaagde 2] , de erfpachter, en hebben met haar een bruikleenovereenkomst gesloten, welke tevens op papier gezet is. Onder die omstandigheden hebben zij gedaan wat van hen verwacht kan worden en hebben zij, in het kader van de beoordeling of sprake is van misbruik van bevoegdheid, voldoende zorgvuldig gehandeld.
4.14.
Verder is een vraag of [eiser] c.s. door de realisatie van de serre zelf de toegang tot de achtertuin hebben belemmerd, zoals [gedaagde 1] heeft aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] c.s. dit in het kader van de beoordeling of sprake is van misbruik van recht niet kan worden tegengeworpen. Door de bruikleenovereenkomst te sluiten hebben [eiser] c.s. eerst de toegang willen regelen tot de achtertuin en pas daarna zijn zij overgegaan tot de realisatie van de serre. Daarbij laat de rechtbank verder in het midden of voordat de serre gebouwd was een draai gemaakt had kunnen worden over de betonnen plaat. De rechtbank kent in het kader van deze belangenafweging een beperkte betekenis toe aan de omstandigheid dat de bruikleenovereenkomst een ‘zwak’ opzegbaar persoonlijk recht is, nu [eiser] c.s. er wel op mochten vertrouwen dat de bruikleenovereenkomst, net als iedere andere overeenkomst, enige bestendigheid heeft, ook als deze opzegbaar is.
4.15.
Tegenover het belang van [eiser] c.s. om hun motorfiets in de stalling in de achtertuin te kunnen plaatsen, staan de belangen van [gedaagde 1] . De rechtbank overweegt dat de in randnummer 4.5 opgevoerde belangen in algemene zin aan betekenis verliezen naar mate het oppervlakte van het in het geding zijnde stuk grond kleiner is. Overwogen wordt dat het pad naast de woning, voor zover het gelegen is op de golfbaan, slechts een enkele vierkante meter bedraagt. Door de beperkte afmetingen van het pad naast de woning in verhouding tot het oppervlakte van de golfbaan (meer dan drie hectare), is het zeer onwaarschijnlijk dat het gebruiksrecht leidt tot enige verhoging van de waarde van de golfbaan. In ieder geval heeft [gedaagde 1] daarvoor onvoldoende gesteld. Daarmee is tevens onvoldoende onderbouwd dat op [gedaagde 1] een nabetalingsverplichting rust dan wel dat zij daarmee in strijd gehandeld heeft met het kettingbeding. Ook heeft [gedaagde 1] niet voldoende concreet toegelicht, op welke wijze een persoonlijk gebruiksrecht van dergelijke omvang de bestuursrechtelijke bestemming en de toekomstige exploitatiemogelijkheden aantast of belemmert. In ieder geval heeft zij onvoldoende onderbouwd dat het pad naast de woning de toekomstige toegang tot de golfbaan belemmert, nu door dit pad het perceel waarop de woning gelegen is nergens breder wordt dan de zijde van het perceel aan de straatkant.
4.16.
Bij deze stand van zaken leidt het gebruik van het pad naast de woning niet tot een waardedaling van de golfbaan. Zoals overwogen in randnummer 4.3 zijn de beperking van de bestemming en het gebruik van de in erfpacht uitgegeven grond, en de toestemming van de bloot eigenaar voor gebruik door een derde, in de eerste plaats bedoeld om de waarde van het (bloot) eigendomsrecht te behouden. De rechtbank laat in dit verband verder meewegen dat [gedaagde 1] door het pad naast de woning zelf niet belemmerd wordt in het gebruik van de golfbaan, nu zij deze grond in erfpacht heeft uitgegeven aan [gedaagde 2] . Maar ook de erfpachter [gedaagde 2] wordt niet belemmerd door het gebruik van het pad naast de woning. Bovendien heeft – althans had ten tijde van het sluiten van de bruikleenovereenkomst – dat gebruik de instemming van [gedaagde 2] . Ook is van belang dat het pad naast de woning onbebouwd blijft. Verder weegt de rechtbank mee dat geen sprake is van een goederenrechtelijke aantasting van het eigendomsrecht van [gedaagde 1] , maar dat het gaat om een opzegbaar persoonlijk gebruiksrecht, dat in ieder geval eindigt als de erfpacht afloopt. Dat betekent dat [gedaagde 1] , buiten het principiële belang dat een eigenaar derden niet hoeft te dulden, welk belang in het geval van een in erfpacht uitgegeven grond gerelativeerd dient te worden nu het gebruiksrecht in dat geval aan de erfpachter is overgedragen, geen belangen heeft die een rol zouden kunnen spelen bij de weigering om toestemming te verlenen. [eiser] c.s., die in de context van de belangenafweging gehandeld hebben zoals van hen had mogen worden verwacht, hebben daarentegen een groot belang hebben bij de bruikleenovereenkomst en toegang tot het pad naast de woning. Onder deze omstandigheden leidt de weigering om toestemming te verlenen aan het gebruik van het pad naast de woning tot een onevenredigheid met het belang van [eiser] c.s. bij toegang tot de achtertuin om daar hun motorfiets te kunnen stallen. Dat betekent dat de weigering om aan [gedaagde 2] goedkeuring te geven voor de bruikleenovereenkomst voor zover deze betrekking heeft op het pad naast de woning misbruik van bevoegdheid oplevert.
Conclusie
4.17.
De rechtbank concludeert dat [gedaagde 1] misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt door geen toestemming te geven aan (het feitelijk gebruik dat voortvloeit uit) bruikleenovereenkomst voor zover deze betrekking heeft op het pad naast de woning. Hiermee heeft zij onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] c.s.
Is [gedaagde 2] tekort geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en de bruikleenovereenkomst? Ja, ten aanzien van de koopovereenkomst maar zij wordt niet veroordeeld tot nakoming omdat zij dat niet kan. Nee, ten aanzien van de bruikleenovereenkomst nu deze is opgezegd.
Koopovereenkomst
4.18.
In artikel 25 van de koopovereenkomst is het gebruiksrecht ten aanzien van de parkeerplaats geregeld. Door de plaatsing van de balken is deze parkeerplaats niet meer beschikbaar. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [gedaagde 2] dat zij niet tekort geschoten is, nu, zo stelt [gedaagde 2] , er nog steeds voor de woning geparkeerd kan worden. Dit betreft immers een parkeerplaats op de openbare weg, waarbij het mogelijk is dat die incidenteel, zo hebben [eiser] c.s. verklaard, niet beschikbaar is. Ook de stelling van [gedaagde 2] dat zij alles gedaan heeft om [gedaagde 1] tot toestemming te bewegen, gaat niet op, nu de omstandigheid dat de geen toestemming gegeven wordt voor het gebruik van de parkeerplaats in de contractuele verhouding met [eiser] c.s. voor rekening en risico van [gedaagde 2] komt.
4.19.
[gedaagde 2] is in beginsel gehouden om de koopovereenkomst als nog na te komen, zoals ook gevorderd door [eiser] c.s. Echter, nu [gedaagde 1] haar toestemming voor het gebruik van de parkeerplaats geweigerd heeft, en met die weigering geen misbruik van haar bevoegdheden als bloot eigenaar van de golfbaan gemaakt heeft, kán [gedaagde 2] niet nakomen. [gedaagde 2] zal daartoe dan ook niet worden veroordeeld. Nu verder in de dagvaarding op geen enkele wijze gesteld is of en welke schade [eiser] c.s. geleden hebben door de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst, en de vordering ook niet is toegesneden op het verkrijgen van een schadevergoeding, is niet duidelijk welk belang [eiser] c.s. hebben bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht.
4.20.
Subsidiair hebben [eiser] c.s. nog een beroep gedaan op dwaling en hebben de opheffing van het nadeel aan hun vorderingen ten grondslag gelegd. De rechtbank zal de vordering ook op deze grondslag afwijzen, nu zelfs in het geval [eiser] c.s. een beroep op dwaling toekomen, [gedaagde 2] door de weigering van [gedaagde 1] om toestemming te verlenen aan het gebruik van de parkeerplaats, het nadeel die uit die dwaling voortvloeit niet kan opheffen.
Bruikleenovereenkomst
4.21.
Voor de beoordeling of [gedaagde 2] tekortgeschoten is in de nakoming van de bruikleenovereenkomst, zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of deze rechtsgeldig is opgezegd. Als dat het geval is, dan bestaat de overeenkomst niet meer en kan [gedaagde 2] niet tot nakoming worden veroordeeld.
4.22.
[eiser] c.s. stellen dat geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden. De bruikleenovereenkomst heeft slechts limitatief aantal opzeggingsgronden en het ontbreken van toestemming van [gedaagde 1] voor het gebruik van de strook grond in de achtertuin is niet vermeld als opzeggingsgrond. De rechtbank gaat niet mee in deze redenering. [gedaagde 2] heeft terecht aangevoerd dat uit de keuze voor “o.a.” in artikel 2.2. van de bruikleenovereenkomst blijkt dat de opzeggingsgronden niet-limitatief zijn en dat het mogelijk is om naast de in de bruikleenovereenkomst genoemde gronden deze ook nog op andere gronden op te zeggen. Het ontbreken van toestemming van [gedaagde 1] voor het sluiten van de bruikleenovereenkomst is op zichzelf een reden voor opzegging van de bruikleenovereenkomst.
4.23.
In randnummer 3.5.4 van de conclusie van antwoord voert [gedaagde 2] aan dat zij zich aan het oordeel van de rechtbank refereert indien [gedaagde 1] veroordeeld wordt tot het verlenen van toestemming aan de bruikleenovereenkomst. In dat geval zal [gedaagde 2] het hekwerk en de beplanting verplaatsen en de grond opnieuw in bruikleen geven onder voorwaarden zoals opgenomen in de bruikleenovereenkomst. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door toestemming te weigeren voor de bruikleenovereenkomst ten aanzien van het pad naast de woning, leidt de rechtbank uit voorgaande stellingen af dat Groendeal bereid is het pad naast de woning onder de dezelfde voorwaarden als onder de bruikleenovereenkomst aan [eiser] c.s. in bruikleen te geven. Daartoe zal dan nog wel tussen [gedaagde 2] en [eiser] c.s. een nieuwe bruikleenovereenkomst (hierna: de nieuwe bruikleenovereenkomst) gesloten moeten worden. Nu, zo lang [eiser] c.s. het aanbod van [gedaagde 2] nog niet hebben aanvaard, er geen titel is om de vordering toe te wijzen en er ook geen aanwijzingen zijn dat [gedaagde 2] de nog te sluiten nieuwe bruikleenovereenkomst niet zal nakomen, worden de vorderingen jegens [gedaagde 2] ook op deze grond afgewezen.
Waartoe worden [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] veroordeeld? [gedaagde 1] wordt veroordeeld tot het verlenen van toestemming en het vrij maken van het pad naast woning.
Verlenen toestemming bruikleenovereenkomst
4.24.
[gedaagde 1] wordt veroordeeld om een einde maken aan de onrechtmatige toestand door toestemming te geven aan [gedaagde 2] voor de nieuwe bruikleenovereenkomst. De nieuwe bruikleenovereenkomst is kracht vanaf het moment dat [eiser] c.s. het aanbod aanvaarden, zoals nader overwogen in randnummer 4.23 van dit vonnis. [gedaagde 1] wordt veroordeeld om die goedkeuring te geven binnen twee weken nadat zij van [eiser] c.s. een afschrift heeft ontvangen dat [eiser] c.s. de nieuwe bruikleenovereenkomst aanvaard heeft.
4.25.
In het verloop van het geschil en het standpunt van [gedaagde 1] ziet de rechtbank aanleiding om deze veroordeling te versterken met een dwangsom. Deze zal echter worden gemaximeerd op de wijze zoals bepaald in de beslissing.
4.26.
[eiser] c.s. hebben nog gevorderd dat [gedaagde 2] veroordeeld wordt om [gedaagde 1] te bewegen tot het verlenen van toestemming. [eiser] c.s. kunnen met de veroordeling van [gedaagde 1] om toestemming te verlenen aan de nieuwe bruikleenovereenkomst, versterkt met een dwangsom, zelf rechtsmaatregelen jegens [gedaagde 1] nemen in het geval zij geen uitvoering geeft aan hetgeen waartoe zij veroordeeld wordt in dit vonnis. Onder deze omstandigheden hebben [eiser] c.s. geen belang bij een aanvullende veroordeling van [gedaagde 2] met hetzelfde doel.
Ter beschikking stellen pad naast de woning
4.27.
[eiser] c.s. vorderen dat [gedaagde 2] de strook grond en parkeerplaats ter beschikking moeten stellen op basis van de koopovereenkomst en de bruikleenovereenkomst. Overwogen wordt, onder verwijzing naar voorgaande overwegingen, dat [gedaagde 2] niet gehouden is om de parkeerplaats en de strook onder/rondom de stalling in bruikleen te geven aan [eiser] c.s. Ten aanzien van het pad naast de woning geldt dat [gedaagde 2] de bruikleenovereenkomst daartoe rechtsgeldig heeft opgezegd. Momenteel ontbreekt dus een titel voor het gebruik van het pad naast de woning en dus ook een titel om [gedaagde 2] daartoe te kunnen veroordelen. [gedaagde 2] is echter bereid een nieuwe bruikleenovereenkomst aan te gaan en hetgeen in 3.5.4. van de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] staat, mogen [eiser] c.s. als een aanbod begrijpen. Op het moment dat [eiser] c.s. het aanbod aanvaarden dan treedt de nieuwe bruikleenovereenkomst in het leven.
Verwijderen hekwerk en beplanting
4.28.
Het hekwerk dat dwars op de woning staat en de beplanting voor zo ver die het gebruik van het pad naast de woning belemmert moeten worden verwijderd. Dit hekwerk en deze beplanting zijn in opdracht van [gedaagde 1] geplaatst. Met het oog op de aankomende feestdagen krijgt [gedaagde 1] een ruimere termijn om deze werkzaamheden uit te (laten) voeren dan gevorderd. Ook aan de uitvoering van deze veroordeling wordt een nader gemaximeerde dwangsom verbonden.
4.29.
Nu [gedaagde 1] veroordeeld wordt om het hekwerk en de beplanting ter hoogte van het pad naast de woning te verwijderen, hebben [eiser] c.s. geen belang bij de vordering om [gedaagde 1] te veroordelen na te laten de uitvoering van de nieuwe bruikleenovereenkomst te belemmeren.
Zijn [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] schadeplichtig voor reeds door [eiser] c.s. gemaakte kosten? Nee.
4.30.
De door [eiser] c.s. gevorderde kosten zijn gemaakt in verband met de verplaatsing van de berging. De berging stond op de strook grond in de achtertuin die aan [eiser] c.s. ter beschikking gesteld is op basis van de bruikleenovereenkomst. Zoals hiervoor overwogen heeft [gedaagde 2] de bruikleenovereenkomst mogen opzeggen. In de bruikleenovereenkomst is bovendien opgenomen dat bij een tussentijdse beëindiging van de bruikleenovereenkomst [gedaagde 2] niet schadeplichtig is. Er ontbreekt dus een titel voor de jegens [gedaagde 2] ingestelde schadevergoeding.
4.31.
Ook ontbreekt een grondslag voor de vordering jegens [gedaagde 1] nu zij niet onrechtmatig heeft gehandeld door de toestemming voor het in gebruik geven van de strook onder/rondom de stalling te weigeren. Ook deze vordering wordt afgewezen.
Moet dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden? Ja.
4.32.
[gedaagde 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring. De rechtbank gaat niet mee in dit verweer. In dit kader moet worden beoordeeld of het belang van [eiser] c.s. bij uitvoering van de veroordeling zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde 1] om het hoger beroep af te wachten. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] c.s. een concreet en actueel belang hebben bij toegang tot (de stalling in) de achtertuin, al was het maar om de daar gestalde motorfiets weer te kunnen gebruiken. In het kader van de beoordeling van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring zijn de belangen van [gedaagde 1] financieel van aard. Overwogen wordt dat de veroordeling er in de praktijk toe leidt dat het deel van het hekwerk dat dwars op de woning staat moet worden verwijderd en dat één of twee geplaatste struiken moeten worden verwijderd of ingekort. Dit kan tegen relatief beperkte kosten worden uitgevoerd. Mocht vervolgens in een eventueel nog in te stellen appel anders geoordeeld worden, dan kunnen vervolgens tegen relatief beperkte kosten het hekwerk en de struik(en) worden teruggeplaatst. In dit geval wordt aan de belangen van [eiser] c.s. een groter gewicht toegekend, zodat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard wordt.
Moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de buitengerechtelijke proceskosten worden veroordeeld? Nee.
4.33.
[eiser] c.s. vorderen ook nog een veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de buitengerechtelijk incassokosten. Nu alle vorderingen jegens [gedaagde 2] worden afgewezen, ontbreekt ook een grondslag voor toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde 1] heeft terecht aangevoerd dat [eiser] c.s. onvoldoende toegelicht hebben waarom de gevorderde kosten als buitengerechtelijke incassokosten moeten worden aangemerkt en niet als kosten ter voorbereiding op de zaak. Ook de vordering jegens [gedaagde 1] wordt afgewezen.
Welke partij wordt in de proceskosten veroordeeld? De kosten in de procedure tegen [gedaagde 1] worden gecompenseerd en [gedaagde 2] krijgt vergoeding van de proceskosten.
4.34.
Nu partijen in het geschil tussen [eiser] c.s. en [gedaagde 1] over en in weer in het ongelijk gesteld zijn, worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.35.
Nu de vorderingen jegens [gedaagde 2] worden afgewezen, wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 2] . Deze kosten worden begroot op een bedrag van € 4.909 (bestaande uit € 2.889 betaald griffierecht + 3 punten liquidatietarief á € 614 (tarief II) + € 178 nakosten). De wettelijke rente in het geval niet tijdig betaald wordt en de gevorderde nakosten in geval dat betekend moet worden, worden eveneens toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] c.s. door toestemming te onthouden voor het sluiten van de bruikleenovereenkomst ten aanzien van het pad naast de woning;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen twee weken nadat [gedaagde 1] van [eiser] c.s. een afschrift ontvangen heeft van de aanvaarding van de nieuwe bruikleenovereenkomst toestemming aan [gedaagde 2] te verlenen voor het sluiten van de nieuwe bruikleenovereenkomst met [eiser] c.s. op straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 10.000;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] het hekwerk en de beplanting die het gebruik van het pad naast de woning belemmeren te verwijderen binnen vier weken nadat [gedaagde 1] van [eiser] c.s. een afschrift ontvangen heeft van de aanvaarding van de nieuwe bruikleenovereenkomst, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 10.000;
5.4.
compenseert de proceskosten in de procedure tussen [eiser] c.s. en [gedaagde 1] , in de zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
5.5.
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten aan de zijde van [gedaagde 2] , en begroot deze op een bedrag van € 4.909, te voldoen binnen veertien dagen na heden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag indien voldoening niet binnen deze termijn wordt voldaan. Als het vonnis moeten worden betekend, dan moeten [eiser] c.s. nog € 92 extra aan nakosten betalen;
5.6.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis onder 5.2, 5.3 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad; en
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op
18 december 2024.