ECLI:NL:RBDHA:2024:21382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.46933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Afwijzing op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Russische nationaliteit hebbende vrouw, in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Het bestreden besluit, genomen op 25 november 2024, hield in dat de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat zij gezondheidscomplicaties had en vreesde voor haar veiligheid in Duitsland, waar zij door haar ex-echtgenoot en diens familie was bedreigd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat de medische zorg in Duitsland niet adequaat zou zijn en dat de overdracht aan Duitsland niet zou leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank bevestigde het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere EU-lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. Eiseres was niet in staat om aan te tonen dat haar situatie uitzonderlijk was of dat er sprake was van onevenredige hardheid bij de overdracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46933

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseresV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 25 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1974 en de Russische nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres is het met het bestreden besluit niet eens en voert het volgende aan. Eiseres heeft gezondheidscomplicaties waardoor zij bij het achterwegen blijven van de noodzakelijke medische zorg levensgevaar loopt. Tijdens een herhaalde asielaanvraag in Duitsland vreest zij niet de noodzakelijke medische zorg te verkrijgen, waardoor haar gezondheidstoestand zal verergeren. Voor deze zorg is eiseres afhankelijk van haar zoon. Eiseres vreest dat haar zoon niet met haar naar Duitsland zal terugkeren. Als eiseres aan Duitsland wordt overgedragen zal zij zonder de zorg van haar zoon en toegang tot medische zorg in een situatie terecht komen die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. [4] Eiseres vreest tevens voor haar ex-echtgenoot en diens familie in Duitsland, waardoor zij meermaals is bedreigd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Dit is ook recentelijk nog bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [5] . Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan en dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7]
5. Eiseres is hier niet in geslaagd. Gezien het geldende interstatelijk vertrouwensbeginsel dient er van te worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Eiseres heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat dit in haar geval anders is. Overigens heeft eiseres de door haar gestelde medische problematiek niet onderbouwd. Voor zover zij daarbij een beroep zou hebben willen doen op het arrest CK [8] komt daarbij dat zij geen objectieve gegevens overgelegd die de bijzondere ernst van haar gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Bij voorkomende problemen met betrekking tot de desalniettemin eventueel nodige toegang tot medische behandelingen of anderszins ligt het op de weg van eiseres om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat dit voor haar niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is.
6. Eiseres is er ook niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat op basis van bijzondere, individuele omstandigheden overdracht aan Duitsland in haar geval van een onevenredige hardheid getuigt. De wens van eiseres om bij haar zoon te verblijven is begrijpelijk, maar zij heeft haar gestelde (medische) afhankelijkheid van hem niet onderbouwd. Verweerder heeft de omstandigheden van eiseres ook overigens niet bijzonder genoeg kunnen vinden. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat ook de asielaanvraag van haar zoon in Nederland niet in behandeling wordt genomen, omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
7. De gestelde bedreigingen door de ex-echtgenoot van eiseres en diens familie vormen evenmin omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid zou getuigen. Bij voorkomende problemen kan eiseres in Duitsland de autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties benaderen. Niet is gesteld of gebleken dat zij eiseres niet kunnen of willen helpen.
8. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiseres onverplicht aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
9. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op het non-refoulementbeginsel geldt dat dit in een zaak als de onderhavige, waarbij kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet wordt getoetst [9] .
9. Het beroep is kennelijk ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1902.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Zoals is beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Zoals volgt uit het arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
9.Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.