In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Syrische verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had op 6 november 2024 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet aan Bulgarije zou worden overgedragen voordat op zijn beroep was beslist.
Tijdens de zitting op 11 december 2024 heeft de verzoeker originele identificerende documenten overgelegd die volgens hem bewijs zouden leveren van familiebanden. De minister heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, mits de rechtbank in de bodemprocedure beslist dat de zaken worden geschorst in afwachting van het onderzoek naar de overgelegde documenten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het onderzoek naar de echtheid van de documenten van belang is voor de beoordeling van het beroep van de verzoeker.
De voorzieningenrechter heeft daarom besloten de bestreden besluiten te schorsen en te bepalen dat de verzoeker niet aan Bulgarije mag worden overgedragen totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, in aanwezigheid van griffier A. Hoekstra - Verbeek, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.