ECLI:NL:RBDHA:2024:21375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.44523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse nationaliteit op grond van onvoldoende onderbouwing van vervolging en discriminatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 12 juni 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 6 november 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelt de zaak in enkelvoudige kamer en constateert dat de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren op de zitting van 11 december 2024, terwijl de minister vertegenwoordigd was.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is. De eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met claims van mishandeling door zijn vader en discriminatie vanwege zijn Amazir-etniciteit. De minister heeft echter de geloofwaardigheid van deze claims niet beoordeeld, omdat hij van mening was dat deze geen aanleiding gaven voor het verlenen van asiel. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen motiveringsgebrek is en dat de verwijzing naar het voornemen in het bestreden besluit gerechtvaardigd is.

De rechtbank stelt verder vast dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat de discriminatie van de eiser niet zo ernstig is dat hij als vluchteling moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen asielvergunning krijgt en onmiddellijk moet vertrekken, met een reisverbod van twee jaar naar Nederland en andere EU-landen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44523

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 12 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 6 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij tot de Amazir bevolkingsgroep behoort. Eiser heeft verklaard dat hij door zijn vader werd mishandeld omdat zijn vader conservatiever religieus is en het niet eens is met de levenswijze van eiser. Ook heeft eiser verklaard dat hij werd gediscrimineerd vanwege zijn Amazir-etniciteit.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. nationaliteit, identiteit en herkomst;
2. mishandeling door vader;
3. discriminatie vanwege Amazir-etniciteit.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De minister heeft de geloofwaardigheid van de overige twee elementen over de mishandeling door vader van eiser en de problemen vanwege eisers etniciteit, in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling niet beoordeelt, omdat deze twee elementen volgens de minister geen aanleiding kunnen geven voor het verlenen van een asielvergunning. [1] De minister stelt verder dat niet is gebleken dat eiser in Algerije geen bescherming zou kunnen vragen en krijgen van de autoriteiten van Algerije.Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM vanwege zijn identiteit en etniciteit.
6. Eiser voert allereerst aan dat er niet voldoende is ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, maar dat de minister herhaaldelijk verwijst naar het voornemen. Eiser stelt dat in de zienswijze uitgebreid is toegelicht waarom eiser meent dat het voornemen niet deugdelijk is gemotiveerd.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit doordat daarin is verwezen naar het voornemen. Het voornemen is een integraal onderdeel van het bestreden besluit. De minister heeft in het voornemen gemotiveerd uiteengezet dat de geloofwaardigheid van de relevante elementen in het midden wordt gelaten en deze elementen niet op geloofwaardigheid worden beoordeeld. De rechtbank overweegt dat dit volgens het beleid van de minister, dat is neergelegd in paragraaf C1/4.1. onder vijf en zes van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), mogelijk is. Nu eiser in de zienswijze alleen de gestelde problemen herhaalt, kon de minister naar het oordeel van de rechtbank daardoor enkel verwijzen naar het voornemen. De minister heeft immers de geloofwaardigheid van deze problemen in het midden gelaten. Eiser heeft verder ook niet specifiek aangegeven wat er volgens hem in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd zou zijn door de verwijzing van de minister naar het voornemen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ten aanzien van eisers problemen doordat hij verwesterd zou zijn en daarom bij terugkeer naar Algerije vreest voor vervolging verwacht, voert eiser aan dat hem afvalligheid wordt toegedicht en dat afvalligheid verboden is volgens de islam. Verder is zijn familie, evenals zijn schoonfamilie tegen zijn huwelijk met een Tunesische vrouw. Eiser stelt dat hij hierbij niet hoeft te rekenen op adequate bescherming door de autoriteiten tegen zijn familie of schoonfamilie.
7.1
De rechtbank oordeelt dat de minister volgens zijn beleid heeft gehandeld door de geloofwaardigheidsbeoordeling van de problemen van eiser in het midden te laten en enkel de zwaarwegendheid te beoordelen. [2] De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser te vrezen heeft door zijn problemen en de toegedichte afvalligheid. Uit de verklaringen van eiser volgen geen concrete aanknopingspunten dat eiser geen bescherming zou krijgen van de Algerijnse autoriteiten, als eiser bij terugkeer te maken zou krijgen met de gestelde problemen.
De minister heeft er in dit verband terecht op gewezen eiser zich nooit eerder heeft gewend tot de autoriteiten [3] , en dat hij met de Algerijnse overheid geen problemen heeft. [4] Ten aanzien van de toegedichte afvalligheid heeft de minister ter zitting terecht opgemerkt dat uit algemene landeninformatie blijkt dat afvalligheid niet verboden is volgens de wet. [5] . Ook heeft eiser verklaard zichzelf nog steeds als moslim te beschouwen en dat er geen sprake is van afvalligheid. Daar komt nog bij dat eiser niet heeft verklaard over problemen met de Algerijnse autoriteiten vanwege (toegedichte) afvalligheid.
Ook uit het relaas van eiser volgen verder geen concrete aanknopingspunten dat eiser geen bescherming zou krijgen van de Algerijnse autoriteiten. Eisers betoog dat hij vreest voor represailles vanuit zijn directe omgeving en dat de Algerijnse autoriteiten hier geen adequate bescherming tegen kunnen of willen bieden, leidt niet tot een ander oordeel, omdat hij deze stelling niet nader heeft onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte de discriminatie vanwege zijn etniciteit niet als voldoende zwaarwegend heeft beoordeeld. Eiser geeft aan in Algerije vanwege zijn etniciteit geen normaal leven te kunnen leiden..
8.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van discriminatie in Algerije. De minister merkt discriminatie van een vreemdeling echter pas aan als daad van vervolging als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
8.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de niet ongeloofwaardig geachte discriminatie van eiser vanwege zijn etniciteit, onvoldoende is om hem als vluchteling aan te merken. Uit de verklaringen van eiser blijkt immers niet dat hij vanwege zijn etniciteit is uitgesloten van het maatschappelijk leven in Algerije. Zo heeft hij huisvesting gehad en is hij naar school geweest. Eiser heeft weliswaar niet gewerkt in Algerije, echter is evenmin gebleken dat hij van de arbeidsmarkt werd uitgesloten. Verder heeft eiser toegang in Algerije tot de medische voorzieningen. [6] Verder heeft hij (identificerende) documenten kunnen verkrijgen. [7] Daarbij heeft eiser ook aangegeven met de Algerijnse overheid geen problemen te hebben. Dit maakt dat niet kan worden geconcludeerd dat eiser niet op normale wijze kon deelnemen aan de Algerijnse maatschappij. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat eiser ook niet heeft onderbouwd dat hij bij eventuele voorkomende problemen op dit gebied bij terugkeer geen bescherming van de autoriteiten kan krijgen. Niet is gebleken dat de (hogere) autoriteiten eiser niet zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de discriminatie van eiser dusdanig ernstig is dat hij dermate ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren in Algerije. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt, dat hij onmiddellijk moet vertrekken en dat hij 2 jaar niet naar Nederland en een aantal andere landen van de Europese Unie mag reizen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra - Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.op grond van paragraaf 4.1, vijfde lid van de Vc 2000 (C)
2.op grond van paragraaf 4.1, vijfde lid van de Vc 2000 (C)
3.pagina 16, nader gehoor
4.pagina 17, nader gehoor
5.S Department of State, 2022 Report on International Religious Freedom: Algeria, https://www.state.gov/reports/2022-report-on-international-religious-freedom/algeria/.
6.pagina 15, nader gehoor
7.pagina 6, nader gehoor