ECLI:NL:RBDHA:2024:21336
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak over asielaanvragen van Russische en Oekraïense opposanten
In deze zaak gaat het om een verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin hun asielaanvragen niet in behandeling zijn genomen. De opposanten, van Russische en Oekraïense nationaliteit, hebben verzet ingesteld tegen de uitspraak van 2 oktober 2024, waarin de rechtbank hun beroepen ongegrond verklaarde op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat Estland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De opposanten betogen dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:54 Awb door hen niet uit te nodigen voor een zitting en dat er twijfels zijn over de situatie in Estland, waar hun verblijfsvergunning zonder reden zou zijn ingetrokken.
De rechtbank heeft de verzetszaken gezamenlijk behandeld op 1 november 2024. In haar overwegingen stelt de rechtbank vast dat de eerdere uitspraak zonder zitting is gedaan, wat mogelijk is als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister ervan uit mag gaan dat Estland de opposanten zal opvangen en hun asielverzoeken zal behandelen, met inachtneming van internationale verdragen. De rechtbank concludeert dat de argumenten van de opposanten in verzet identiek zijn aan die in beroep en dat er geen aanleiding is om anders te oordelen. Het verzet wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft.