ECLI:NL:RBDHA:2024:21335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/09/674321 / JE RK 24-1887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag en aanmelding bij onderwijsinstelling voor minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2024 een beschikking gegeven over een verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, met betrekking tot het gezag over een minderjarige. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is dat de gecertificeerde instelling gedeeltelijk het gezag uitoefent over de minderjarige, voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling. De minderjarige, die al twee en een half jaar bij pleegouders woont, moet worden ingeschreven op school. Er is een verschil van mening tussen de moeder en de pleegouders over welke school het meest geschikt is voor de minderjarige. De moeder heeft andere scholen bekeken en vindt het belangrijk dat de minderjarige in contact komt met verschillende culturen. De kinderrechter heeft de pro's en contra's van de schoolkeuze besproken en vastgesteld dat de pleegouders en de moeder niet tot overeenstemming kunnen komen. De kinderrechter heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige is om ingeschreven te worden op de school die de pleegouders hebben gekozen, omdat zij daar al bekend mee is en zich veilig voelt. De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven op 14 november 2024, met de beslissing dat het gezag over de minderjarige voor de aanmelding bij de onderwijsinstelling wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling tot 2 juli 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/674321 / JE RK 24-1887
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter
Gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling ex artikel 1:265e lid 1 onder a BW
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. K. el Joghrafi te Rotterdam,
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
samenwonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de pleegvader],
hierna te noemen: de pleegvader,
samenwonende op een bij de rechtbank bekend adres;
hierna ook gezamenlijk te noemen: de pleegouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 oktober 2024;
  • de brief van de pleegouders van 26 oktober 2024;
  • de nagezonden schriftelijke update van 12 november 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter heeft [naam 4] , de begeleidster van de moeder van [instelling] , bijzondere toegang verleend om bij de zitting aanwezig te zijn. De pleegouders zijn met voorafgaande afmelding niet verschenen. Zij hebben ervoor gekozen om schriftelijk hun mening kenbaar te maken.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2
[de minderjarige] woont bij de pleegouders.
2.3
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 juni 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] van 2 juli 2024 tot 2 juli 2025 verlengd, alsmede voor dezelfde duur een machtiging om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd.

3.Het verzoek

3.1
De gecertificeerde instelling verzoekt de kinderrechter te bepalen dat de gecertificeerde instelling wordt belast met het gezag over [de minderjarige] voor de duur van de machtiging uithuisplaatsing, voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling.
3.2
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] woont al twee en een half jaar bij de pleegouders. Bij beschikking van 27 juni 2024 is door de kinderrechter de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling onderschreven. Het toekomstperspectief van [de minderjarige] wordt als wonend in het pleeggezin gezien. Nu [de minderjarige] bijna vier jaar oud is, moet zij worden ingeschreven op school. Het pleeggezin en de moeder hebben een verschillende visie op wat een geschikte school is voor [de minderjarige] . Volgens het pleeggezin is het in het belang van [de minderjarige] dat zij naar de [school] in [plaatsnaam] gaat. De gecertificeerde instelling deelt dit standpunt. Indien zij niet naar deze school gaat, kan zij zich een uitzondering voelen binnen het gezin, omdat de andere kinderen van het pleeggezin naar deze school gaan. Daarnaast denkt [de minderjarige] al dat zij naar deze school gaat en bij haar pleegnichtje in de klas komt. Zij is bekend met deze school, omdat deze grenst aan haar peuterspeelzaal. Bovendien is het voor de pleegouders praktisch niet haalbaar om haar naar een andere school te brengen en komt de continuering van haar verblijf in het pleeggezin in gevaar. Het is in [de minderjarige] ’s belang dat zij in het pleeggezin kan blijven. Verder sluit deze school aan op de geloofsovertuiging van het pleeggezin. De gecertificeerde instelling vindt het wel van belang dat de moeders wens dat [de minderjarige] met verschillende afkomsten, geloven en culturen kennis kan maken, wordt geëerbiedigd. Daarom zal de gecertificeerde instelling met de moeder kijken naar buitenschoolse activiteiten waar [de minderjarige] hiermee kennis kan maken. Ter zitting is aangevuld dat [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is dat weinig praat en kleine stappen maakt in het contact met anderen. Het duurt lang voordat zij zich veilig genoeg voelt om zichzelf te laten zien. EMDR-therapie helpt haar hierbij. [de minderjarige] voelt zich al verbonden met deze school. Er is bovendien een positieve verandering in het contact met de pleegouders en de moeder. [de minderjarige] heeft wekelijks een contactmoment van 45 minuten met de moeder. Het zou veel van [de minderjarige] en de moeder vragen als de moeder [de minderjarige] naar een andere school zou halen en brengen. Dit zou een te grote verandering zijn ten opzichte van het wekelijkse contactmoment. Er kan worden gekeken naar het uitbreiden van de bezoekmomenten met de moeder, waarbij gekeken moet worden naar de belastbaarheid van [de minderjarige] . De school staat bovendien open voor een goede samenwerking met de moeder en het kijken naar hoe zij invulling kan geven aan haar moederrol op school. De school heeft ervaring met pleegkinderen.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de moeder is aangevoerd dat zij niet achter de schoolkeuze van de pleegouders staat. Zij heeft zelf gekeken naar andere scholen, die zij geschikter vindt voor [de minderjarige] . Zij vindt het belangrijk dat [de minderjarige] al vanaf een jonge leeftijd leert om te gaan met verschillende culturen in de maatschappij. Zij brengt het grootste gedeelte van haar dag op school door, waardoor de moeder het in haar belang vindt dat [de minderjarige] naar een school gaat met kinderen met verschillende culturele achtergronden. Volgens de moeder zal [de minderjarige] zich sowieso een uitzondering voelen in het pleeggezin, omdat zij niet een kind van de pleegouders is. Daarnaast kreeg de moeder geen prettig gevoel bij de door de pleegouders gekozen school. Zij had bij de keuze voor een peuterspeelzaal al aangegeven dat zij wilde dat [de minderjarige] naar een openbare school gaat en dat zij in de schoolkeuze betrokken wilde worden. De moeder zou graag een gesprek hebben willen voeren met onder meer de pleegouders, waarbij de voor- en nadelen van de verschillende scholen konden worden afgewogen. De moeder zou bovendien graag voor een langer tijdsbestek met [de minderjarige] wekelijks wat willen gaan doen, zodat zij aan haar kan laten zien dat de wereld buiten het pleeggezin om ook veilig is. Daarnaast wordt aangegeven dat er beroep is ingesteld tegen de beschikking van 27 juni 2024 en dat het nog niet duidelijk is waar [de minderjarige] ’s toekomstperspectief ligt.

5.De beoordeling

5.1
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265e lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door deze gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij kan dit onder andere doen met betrekking tot het aanmelden van de minderjarige bij een onderwijsinstelling (artikel 1:265 lid 1 sub a BW).
5.2
De kinderrechter is van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de gecertificeerde instelling wordt belast met het gezag over [de minderjarige] , voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met de moeder en de gecertificeerde instelling de pro’s en contra’s van de inschrijving bij de verschillende scholen besproken. Vervolgens heeft de kinderrechter partijen de gelegenheid gegeven met elkaar nader in gesprek te gaan teneinde tot overeenstemming te komen. Nadien is gebleken dat er weliswaar een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de gecertificeerde instelling, maar dat de pleegouders niet open staan voor een heroverweging van hun keuze voor de [school] . De kinderrechter stelt vast dat de pleegouders en de moeder dan ook blijvend van mening verschillen over de keuze van een school voor [de minderjarige] en dat derhalve een beslissing van de kinderrechter hierover nodig is. De kinderrechter stelt voor op dat zij het van groot belang vindt dat [de minderjarige] zich blijft ontwikkelen en dat zij, vanaf het moment dat dit mogelijk is basisonderwijs kan volgen. [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat moeite heeft met zichzelf tonen aan anderen. Om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen op school, is het in haar belang dat zij zich daar veilig voelt en de kinderrechter verwacht dat dit bij de [school] het geval zal zijn. [de minderjarige] is immers al bekend met de [school] , omdat deze grenst aan haar peuterspeelzaal en zij dagelijks de kinderen van de pleegouders ophaalt, die op diezelfde school onderwijs volgen. Bovendien kent zij een aantal kinderen met wie zij in de klas komt, kijkt zij dagelijks even in het klasje van groep 1 en kent zij de juf. Hierdoor is bij haar een gevoel van vertrouwen en veiligheid gecreëerd. De moeder meent dat door de inschrijving op de [school] [de minderjarige] onvoldoende in contact zal komen met kinderen van verschillende culturele achtergronden en religies. De kinderrechter begrijpt het bezwaar van de moeder maar vindt dat aan de wens van de moeder ook op een andere manier tegemoet kan worden gekomen. De gecertificeerde instelling en de pleegouders hebben aangegeven zich hiervoor in te willen zetten in samenwerking met de moeder, door bijvoorbeeld buitenschoolse activiteiten.
De kinderrechter benadrukt dat [de minderjarige] voor de helft voort komt uit de moeder en het voor haar identiteitsontwikkeling van belang is dat zij ook kennismaakt met de religieuze overtuigingen en culturele achtergrond van de moeder. Dit kan worden bewerkstelligd door middel van buitenschoolse activiteiten en bezoekmomenten met de moeder.
5.3
Nu de toestemming van de moeder voor inschrijving bij de [school] uitblijft, vindt de kinderrechter het in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling noodzakelijk dat de gecertificeerde instelling op dit punt gedeeltelijk het gezag zal uitoefenen. De kinderrechter wijst het verzoek daarom toe als verzocht.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] , voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling;
wordt uitgeoefend door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
tot 2 juli 2025;
6.2
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in aanwezigheid van M.I. Klijn als griffier, en op schrift gesteld op 19 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.