ECLI:NL:RBDHA:2024:21319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
11421677 \ RL EXPL 24-22837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over voorlopige voorziening inzake tenuitvoerlegging verstekvonnis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding procedure. De eisende partij, vertegenwoordigd door de bewindvoerder, heeft een voorlopige voorziening gevorderd om de tenuitvoerlegging van een eerder gewezen verstekvonnis te verbieden. Dit verstekvonnis, gewezen op 27 juli 2015, verplichtte de gedaagde partij, Stichting Haga Ziekenhuis, tot betaling van een bedrag van € 1.746,90 aan de eisende partij. De eisende partij stelde dat er sprake was van een kennelijke misslag in het verstekvonnis, omdat de kantonrechter de medische behandelovereenkomst niet had getoetst op oneerlijke bedingen, zoals vereist door richtlijn 93/13.

De mondelinge behandeling vond plaats op 6 december 2024, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de eisende partij ontbrak, omdat er op dat moment geen concrete executiemaatregelen waren getroffen door de gedaagde partij. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de eisende partij niet konden worden toegewezen, omdat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis op dat moment niet aan de orde was. De voorzieningenrechter wees alle vorderingen van de eisende partij af en veroordeelde deze in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde partij, vastgesteld op € 543,00.

Dit vonnis is uitgesproken door de voorzieningenrechter mr. C.W.D. Bom en is uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
CB/bc
Rolnr.: 11421677 RL EXPL 24-22837
20 december 2024
Vonnis van de voorzieningenrechter ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[naam 1], handelend onder de naam
[handelsnaam]in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen (hierna te noemen: de bewindvoerder) van
[naam 2],
wondende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [naam 2] ,
gemachtigde: mr. C.J.C.R. Romet (De Hef Advocaten),
tegen
de stichting
Stichting Haga Ziekenhuis,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Haga,
gemachtigde: mevr. M. Spruit (GGN Gerechtsdeurwaarders).

1.De procedure

1.1
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 3 december 2024 met zes producties (nrs. 1 tot en met 6);
- de e-mail van de gemachtigde van Haga van 3 december 2024 met drie producties (nrs. 1 tot en met 3);
- de e-mail van de gemachtigde van [naam 2] van 5 december 2024 met een aanvullende productie (nr. 7).
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2024. Daarbij zijn de gemachtigden van beide partijen verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Haga een pleitnota overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3
Vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 27 juli 2015 is onder zaaknummer 42277903 RL EXPL 15-20350 een verstekvonnis gewezen tussen Haga als eiser en [naam 2] als gedaagde, waarbij [naam 2] is veroordeeld aan Haga te betalen een bedrag van € 1.746,90, exclusief proceskosten (hierna: het verstekvonnis).
2.2
De procedure die tot het verstekvonnis heeft geleid betrof een onbetaald gebleven rekening van Haga voor een medische behandeling voor een bedrag van € 1.450,-.
2.3
Het verstekvonnis is nog niet ten uitvoer gelegd.
2.4
Over de goederen van [naam 2] is op 24 juli 2024 bewind uitgesproken met benoeming van de bewindvoerder tot bewindvoerder.

3.De vordering van [naam 2]

3.1
vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair(•) Haga ex artikel 3:13 BW te verbieden om de tenuitvoerlegging/executie uit kracht van het tussen partijen gewezen verstekvonnis met als zaaknummer: 4277903 RL EXPL 15-20350 onverkort voort te zetten zolang de ambtshalve toetsing van de aan de vordering ten grondslag liggende medische behandelovereenkomst en haar algemene voorwaarden niet op eventuele oneerlijkheid [oneerlijke] bedingen is getoetst, zoals bedoeld in richtlijn 93/13 een en ander op straffe van een dwangsom ad € 1.000,- dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor elke dag of dagdeel dat Haga in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
Subsidiair(•) Om tot ambtshalve toetsing en ambtshalve toepassing van de richtlijn 93/13 over te gaan met dien verstande [teneinde] de medisch[e] behandelovereenkomst en daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden op oneerlijkheid te toetsen en zo nodig tot vernietiging van eventuele oneerlijke bedingen over te gaan;
Meer subsidiair(•) Haga ex artikel 3:13 BW te verbieden om de tenuitvoerlegging/executie uit kracht van het tussen partijen gewezen verstekvonnis met als zaaknummer: 4277903 RL EXPL 15-20350 voor zover het de executie betreft voor de rentevordering tot 15 september 2019;
Zowel primair als subsidiair als meer subsisidair(•) Haga te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief in de na het te wijzen vonnis ontstane kosten.
3.2
Aan haar vordering legt [naam 2] ten grondslag dat sprake is van een kennelijke misslag met betrekking tot het verstekvonnis, omdat uit niets blijkt dat de kantonrechter het verstekvonnis ambtshalve heeft getoetst op oneerlijke bedingen en dat daarom de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis misbruik van bevoegdheid oplevert.

4.Het verweer van Haga

4.1
Haga stelt in de eerste plaats dat elk spoedeisend belang ontbreekt, omdat er op dit moment geen sprake is van concrete executiemaatregelen, die het onder bewind gestelde vermogen van [naam 2] raken. Vervolgens stelt Haga dat het verstekvonnis onherroepelijk is geworden en dat er geen sprake is van een evidente fout of misslag, die tot schorsing van het verstekvonnis zou moeten leiden.

5.De beoordeling

Spoedeisendheid
5.1
Ten aanzien van de spoedeisendheid van de vordering van [naam 2] heeft Haga gesteld dat er momenteel geen sprake is van concrete executiemaatregelen, zodat het spoedeisend belang van [naam 2] met een voorlopige voorziening ontbreekt. Daar heeft [naam 2] tegenover gesteld dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat de bewindvoerder het voornemen heeft om [naam 2] aan te melden voor schuldhulpverlening en dat daarbij de voorwaarde geldt dat een vordering, waar discussie over is, eerst wordt opgelost.
5.2
De voorzieningenrechter is er onvoldoende van overtuigd dat een beslissing in deze kort geding procedure een (voldoende) duidelijkheid voor [naam 2] oplevert om te worden toegelaten tot de schuldhulpverlening. Immers, in deze kort geding procedure kan de voorzieningenrechter niet meer doen dan bij wijze van voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te verbieden zoals [naam 2] primair en meer subsidiair vordert.
5.3
Het beoordelingskader in een kort geding procedure is niet meer (maar ook niet minder) dan bij de beoordeling van hetgeen gevorderd wordt te betrekken in hoeverre het aannemelijk is dat de voorzieningenrechter in een (nog te voeren) bodemprocedure de vordering van de eisende partij zal toewijzen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter te beoordelen in hoeverre het verantwoordt is op een oordeel in de bodemprocedure met een voorlopige voorziening vooruit te lopen.
5.4
In deze procedure kan de voorzieningenrechter dan ook niet verder komen dan een inschatting te maken van in hoeverre in een nog te voeren bodemprocedure het oordeel zal zijn dat er inderdaad op de voet van artikel 3:13 BW, en op de overigens door [naam 2] aangevoerde argumenten, sprake zal zijn van misbruik van bevoegdheid door Haga, indien deze het verstekvonnis alsnog ten uitvoer zou gaan leggen. Van een eindoordeel over die vraag zal in deze procedure geen sprake zijn. Het is in dat licht dat de voorzieningenrechter er onvoldoende van overtuigd is dat [naam 2] in deze procedure de nodige duidelijkheid zal krijgen ten aanzien van de ‘hardheid’ van de vordering van Haga op haar in het licht van haar wens om toegelaten te worden tot de schuldhulpverlening.
5.5
Uit het voorgaande vloeit voort dat hetgeen [naam 2] primair en meer subsidiair vordert naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang mist. Haga heeft onbetwist gesteld dat van enige tenuitvoerlegging van het verstekvonnis momenteel geen sprake is, waardoor [naam 2] geen belang heeft bij een schorsing van de tenuitvoerlegging. Tegelijkertijd mag verwacht worden dat Haga voor de duur van de nog te voeren bodemprocedure de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis achterwege zal laten, omdat in dat geval een executiekortgeding, waarin (wederom) schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis wordt gevorderd, wellicht wel kans van slagen heeft.
5.6
Omdat hetgeen [naam 2] primair (en meer subsidiair) vordert zal worden afgewezen, dient de voorzieningenrechter ook nog hetgeen [naam 2] subsidiair vordert te beoordelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat ook hetgeen [naam 2] als subsidiair vordert in deze kort geding procedure niet toegewezen kan worden. Toewijzing van die vordering leidt namelijk niet tot een voorlopige voorziening, maar tot een eindoordeel over de vraag of het verstekvonnis na een inhoudelijke toetsing materieel in stand kan blijven.
5.7
Het gevolg van het voorgaande is dat alle vorderingen van [naam 2] zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [naam 2] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Haga, begroot op € 543,00 (bestaande uit één salarispunt voor gemachtigde).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen van [naam 2] af;
- veroordeelt [naam 2] in de kosten van het geding, tot hiertoe aan de zijde van Haga vastgesteld op € 543,00;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling van [naam 2] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door voorzieningenrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.