ECLI:NL:RBDHA:2024:21285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
11153144 RP VERZ 24-50344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens werkzaamheden tijdens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die sinds 12 december 2022 in dienst was, werd op staande voet ontslagen omdat hij tijdens ziekte werkzaamheden voor een derde had verricht. De werkgever stelde dat dit een dringende reden voor ontslag opleverde, terwijl de werknemer het ontslag aanvocht en verzocht om vernietiging ervan. De werknemer voerde aan dat er geen dringende reden was en dat de werkgever onvoldoende rekening had gehouden met zijn omstandigheden, zoals de zware werkzaamheden en de spanningen in de arbeidsrelatie. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer tijdens zijn ziekte zonder overleg met de arbo-arts of werkgever werkzaamheden had verricht, wat niet kon worden geaccepteerd. De rechter concludeerde dat de werkgever een dringende reden had voor het ontslag, en dat het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag werd afgewezen. De werknemer had recht op betaling van zijn salaris tot de ontslagdatum, maar geen recht op een transitievergoeding omdat zijn handelen als ernstig verwijtbaar werd beschouwd. Het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst werd nietig verklaard, en de werkgever werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding, omdat dit te laat was ingediend. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
ib/c
Zaaknummer: 11153144 RP VERZ 24-50344
Uitspraakdatum: 3 oktober 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de werknemer] ,wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tevens verweerder,
hierna te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. K. Hoesenie,
tegen
[de werkgever] ,
handelende onder de namen [handelsnaam] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
verweerder tevens verzoeker,
hierna te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. O. Albayrak.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoek, ingekomen op 12 juni 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
  • het e-mailbericht van de kant van de werknemer van 11 augustus 2024 met productie 10.
1.2.
Op 15 augustus 2024 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Deze aantekeningen zitten in het dossier.

2.Samenvatting

2.1.
De werknemer heeft tijdens ziekte en tijdens werktijd werkzaamheden verricht voor een derde. De werkgever heeft hem daarom terecht op staande voet ontslagen, want dat levert een dringende reden voor ontslag op. Het ontslag wordt niet vernietigd en de werknemer heeft geen recht op vergoedingen. De werkgever moet aan de werknemer nog wel het salaris tot aan de ontslagdatum betalen. De werkgever heeft geen recht op een schadevergoeding omdat hij het verzoek tot betaling daarvan te laat heeft ingediend.

3.De feiten

3.1.
De werkgever exploiteert een internationale pakketdienst.
3.2.
De werknemer, geboren op [geboortedag] 1972, is vanaf 12 december 2022 voor 40 uur per week in dienst geweest van de werkgever. Zijn functie was het met de auto ophalen en wegbrengen van pakketten van en naar klanten in Nederland.
3.3.
Partijen zijn eerst een arbeidsovereenkomst overeengekomen tot 11 december 2023. Deze overeenkomst is op grond van een bepaling in de arbeidsovereenkomst stilzwijgend verlengd tot 11 december 2024. In de arbeidsovereenkomst is de mogelijkheid van tussentijdse opzegging opgenomen, met toepassing van de wettelijke opzegtermijn.
3.4.
Artikel 9 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt.
“Het is de werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van de werkgever […] om gedurende de arbeidsovereenkomst, alsmede gedurende […] een tijdvak van 1 jaar na beëindiging van de dienstbetrekking, binnen een straal van. 10. km rond de vestigingsplaats van werkgever, tegen vergoeding of om niet, voor derden of voor eigen rekening, direct of indirect, soortgelijke werkzaamheden en/of diensten te verrichten c.q. aan te bieden als de wekgever in zijn pakket van werkzaamheden en/of diensten heeft opgenomen of bij zodanige werkzaamheden of diensten of enigerlei wijze betrokken te zijn. […]”
3.5.
Op 27 december 2023 heeft de werknemer zich ziek gemeld.
3.6.
Op 12 februari 2024 is de werknemer gezien door de arbo-arts. Deze heeft geconstateerd dat er beperkingen waren en geadviseerd om gedurende twee uur per dag aangepast werk te verrichten. Daarna heeft de werknemer gedurende twee uur per werkdag administratief werk verricht.
3.7.
Bij brief van 19 februari 2024 heeft de werknemer het volgende aan de werkgever geschreven:
“U heeft met de betaling van het salaris van januari 2024 een bedrag van bijna €1100,- ingehouden. U heeft mij verteld dat dit te maken heeft met de factuur voor het ongeval wat in september 2023 is gebeurd. U houdt het salaris in, omdat u vindt dat deze schade voor mijn rekening moet komen. Dit is niet juist. […] Het ongeluk in september is gebeurd tijdens werktijd. Dat betekent dat de werkgever in de regel altijd aansprakelijk is. De werknemer is alleen aansprakelijk als er opzet of bewuste roekeloosheid in het spel is geweest. […] Ik heb mij niet roekeloos gedragen en het ongeluk was al helemaal niet mijn opzet geweest. […]
Ook wil ik u nogmaals vragen om met mij mee te denken over mijn re-integratiewerkzaamheden. Sinds mijn ziekte doe ik nu een aantal uur per dag administratief werk. Dit moet op het hoofdkantoor in Den Haag. Deze locatie is voor mij erg ver weg. Ik moet per dag bijna 70 km reizen om een paar uur administratiewerk te doen. Ik wil u dan ook vragen om u in te spannen om mij te laten re-integreren in de loods te Vlaardingen. […]”
3.8.
Op 4 april 2024 noteert de arbo-arts:
“betrokkene blijft beperkt in zwaar tillen, duwen, trekken, sjouwen en frequent buigen. Daarnaast is zijn inspanningstolerantie verminderd. […] Een groot deel van deze beperkingen lijkt toe te schrijven aan de gespannen arbeidsrelatie die betrokkene ervaart. Dit resulteert in emotionele ontregeling […]. Betrokkene houdt activiteiten slechts voor beperkte tijd vol […]. Vanwege deze genoemde beperkingen is betrokkene momenteel nog niet geschikt voor zijn gebruikelijke werkzaamheden. Hij kan echter wel aangepaste werkzaamheden verrichten. Momenteel voert betrokkene 3 uur per dag aangepaste taken uit, wat voorlopig het maximale lijkt te zijn wat haalbaar is. […]”.
De arbo-arts adviseert aan de werkgever om de werkhervatting voort te zetten en geleidelijk uit te breiden en de gespannen arbeidsrelatie te bespreken, eventueel met hulp van een bemiddelaar.
3.9.
Op 2 mei 2024 noteert de arbo-arts:
“[…] Er is nog steeds sprake van ziekte.[…] De beperkingen van betrokkene zijn toegenomen t.o.v. het voorgaande consult […]. Door de toename van de beperkingen heeft betrokkene sinds 1 week geen werkzaamheden meer kunnen uitvoeren. […] Graag wil ik u adviseren om betrokkene de komende 4 weken niet te belasten met werkzaamheden, zodat hij al zijn energie kan gebruiken voor herstel en behandeling. Graag zie ik betrokkene over 4-5 weken terug op mijn spreekuur, alvorens er een start kan worden gemaakt met herstelwerkzaamheden. […]”
Daarna heeft de werknemer geen (re-integratie)werkzaamheden meer voor de werkgever verricht.
3.10.
Op 23 mei 2024 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen. Per e-mail en brief van die datum heeft de (gemachtigde van de) werkgever het volgende aan de werknemer geschreven:
“[…] Na uw ziekmelding ontving cliënt meldingen dat u mogelijk werkzaamheden voor een ander bedrijf zou verrichten. Daarbij zou u samen met uw vrouw rijden in een witte Mercedes Sprinter met kenteken […] Cliënt heeft besloten om u gisteren te volgen. Daarbij heeft cliënt gezien dat u in voormelde Mercedes Sprinter reed samen met uw vrouw en dat u diverse depots in reed. Uiteindelijk heeft cliënt u verzocht om bij een tankstation te stoppen langs de A12 (nabij Arnhem) zodat hij u hierop kon aanspreken. Hoewel u ontkent dat u werkzaamheden zou verrichten, heeft cliënt uit eigen waarneming kunnen concluderen dat u wel degelijk werkzaamheden aan het verrichten was.
Vanwege het heimelijk verrichten van werkzaamheden (tijdens ziekte) voor een ander bedrijf is er sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW, waardoor cliënt u derhalve ontslag op staande voet verleend. […]”

4.Het verzoek van de werknemer, de grondslag daarvan en het verweer

4.1.
De werknemer verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen. Daarnaast verzoekt hij de werkgever te veroordelen tot doorbetaling van loon vanaf mei 2024 tot het einde van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en onder overlegging van deugdelijke bruto-netto specificaties en vernietiging van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding.
Voor het geval het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd, verzoekt hij subsidiair veroordeling van de werkgever tot betaling van:
een billijke vergoeding van € 16.271,19 bruto;
een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.080,94 bruto;
een transitievergoeding van € 1.209,53 bruto.
Ten slotte verzoekt hij de werkgever in de proceskosten te veroordelen.
4.2.
Aan dit verzoek legt de werknemer ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Voor zover er wel een dringende reden was, heeft de werkgever bij het ontslag onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. De werknemer verrichte zwaar werk. Hoewel hem een bijrijder was beloofd voor het helpen tillen van zware pakketten, kwam die er niet. De werkgever heeft spanningen tussen partijen veroorzaakt, onder meer door ten onrechte salaris in te houden en door er niet mee in te stemmen dat de werknemer dichter bij huis mocht re- integreren. Daarnaast heeft de werknemer recht op loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Hij heeft voor het laatst loon ontvangen in april 2024. Het concurrentiebeding is volgens hem niet geldig omdat de werkgever bij het beding geen schriftelijke motivering heeft opgenomen waaruit blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen. Bovendien wordt de werknemer, in verhouding tot het belang van de werkgever, door het beding onbillijk benadeeld.
4.3.
De werkgever verweert zich niet tegen het verzoek tot vernietiging van het concurrentiebeding. Voor het overige wil de werkgever dat alle verzoeken van de werknemer worden afgewezen, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Hij voert aan dat er een dringende reden was voor het ontslag, daarin bestaande dat de werknemer tijdens ziekte heimelijk werkzaamheden voor een ander heeft verricht.
5. Het zelfstandige verzoek van de werkgever, de grondslag daarvan en het verweer
5.1.
De werkgever verzoekt zelfstandig om de werknemer te veroordelen om aan de werkgever een gefixeerde schadevergoeding van € 3.191,18 te betalen, met veroordeling van de werknemer in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
5.2.
Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat de werknemer door zijn opzet of schuld een dringende reden aan de werkgever heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Op grond van de wet is de werknemer dan een opzegvergoeding verschuldigd ter grootte van het salaris over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren te duren. De opzegtermijn bedraagt in dit geval één maand, dus als de werkgever op 23 mei 2024 had opgezegd, had de overeenkomst voortgeduurd tot 1 juli 2024. De werknemer moet daarom een vergoeding ter grootte van zes werkdagen in mei à € 106,16 bruto per dag, vermeerderd met vakantiegeld en een volle maand salaris van € 2.503,26 betalen.
5.3.
De werknemer stelt zich op het standpunt dat dit verzoek moet worden afgewezen. Hij betwist dat hij door zijn opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven en hij betwist dat de verzochte vergoeding juist is berekend. Hij voert als verweer aan dat het verzoek niet-ontvankelijk is omdat niet is ingediend binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.

6.De beoordeling

6.1.
Artikel 7:671 lid 1 aanhef en onder c BW bepaalt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij de opzegging geschiedt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. Artikel 7:677 lid 1 BW bepaalt dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 671 BW.
6.2.
Tussen partijen is in geschil of de werkgever voor het ontslag een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW had. Volgens artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen voor een ontslag op staande voet beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking nemen. Hierbij spelen de aard en de ernst van de dringende reden een rol, maar ook de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld en indien van toepassing de wijze waarop de werkgever reageerde op eerdere soortgelijke gedragingen. Van belang zijn ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder de gevolgen van het ontslag. Echter, ook als de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is
6.3.
In dit geval staat vast dat de werknemer tijdens zijn ziekte, zonder overleg met de arbo-arts of zijn werkgever werkzaamheden heeft verricht voor een derde. Hij heeft namelijk erkend dat hij in mei 2024 op (in ieder geval) drie dagen pakketjes voor zijn neef heeft rondgebracht. Dat hij voor die werkzaamheden geen vergoeding ontving en dat de werkzaamheden lichter van aard waren dan het werk dat hij voor de werkgever deed, neemt niet weg dat hij werkzaamheden heeft verricht op momenten dat de werkgever mocht verwachten dat hij zich volledig richtte op zijn herstel. De arbo-arts had immers volledige rust geadviseerd opdat de werknemer al zijn energie kon gebruiken voor zijn herstel. Bovendien mocht de werkgever verwachten dat de werknemer, als hij ondanks het advies van de arbo-arts niettemin in staat was om (lichte) werkzaamheden te verrichten, dat voor zijn werkgever zou doen en niet voor een derde. De kantonrechter is van oordeel dat dit zodanige gedragingen zijn dat van de werkgever niet kon worden gevergd dat hij de arbeidsovereenkomst liet voortduren, ook niet na een afweging van de omstandigheden van het geval. Dat de werkgever hem mogelijk niet goed heeft behandeld door hem (te) zwaar werk te laten verrichten en onvoldoende rekening te houden met zijn eigen wensen over re-integratie, rechtvaardigt niet dat de werknemer dan maar in werktijd voor een andere werkgever gaat werken, ook niet als de hele situatie hem psychisch zwaar belast. Verder was de werknemer was nog slechts relatief kort in dienst. De conclusie is dat de werkgever een dringende reden voor ontslag had.
6.4.
De werknemer heeft bij de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden voordat het ontslag werd gegeven en dat de dringende reden niet onverwijld aan hem is medegedeeld. De kantonrechter stelt vast dat de werkgever eerst onderzoek heeft gedaan en daarbij op twee dagen heeft geconstateerd dat de werknemer werkte. De werkgever heeft uitgelegd dat hij naar zijn mening na één constatering zonder getuige nog onvoldoende bewijs had om tot ontslag over te gaan. Dat valt te begrijpen en aan de werkgever mag ook wel enige tijd voor onderzoek worden gegund, mits de werkgever maar voldoende voortvarend te werk gaat. De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever in dit geval voldoende snel heeft gehandeld. Bij de tweede constatering is de werknemer meteen aangesproken en heeft hij de gelegenheid gekregen uit te leggen wat hij aan het doen was (er is dus ook hoor en wederhoor geweest), en de dag daarop is het ontslag en de reden daarvoor meegedeeld. Dat is onverwijld.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat het ontslag op staande voet terecht is verleend, zodat het verzoek tot vernietiging daarvan zal worden afgewezen.
6.6.
Het subsidiaire verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding deelt dat lot, omdat de werknemer alleen recht heeft op een billijke vergoeding als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Dat is niet het geval, want er bestond een dringende reden voor opzegging. Er is dus ook geen sprake van onregelmatige opzegging, zodat de werknemer evenmin recht heeft op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
6.7.
De arbeidsovereenkomst is op 23 mei 2024 geëindigd door het ontslag op staande voet. De werknemer heeft recht op betaling van zijn loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst, dus tot 23 mei 2024. De werkgever heeft erkend dat hij het loon over mei 2024 niet heeft betaald. De werkgever zal worden veroordeeld dit alsnog te doen. De wettelijke verhoging en wettelijke rente daarover worden als niet weersproken en op de wet gegrond toegewezen. Bij de door de werkgever overgelegde salarisspecificaties ontbreekt die over mei 2024. Deze specificatie zal de werkgever alsnog moeten afgeven.
6.8.
Aan het einde van de arbeidsovereenkomst heeft de werknemer recht op een transitievergoeding, tenzij het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW). In dit geval heeft de werknemer er zelf voor gekozen om tijdens ziekte, in werktijd en zonder overleg voor een andere werkgever werkzaamheden te verrichten. Dat is ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer heeft dus geen recht op een transitievergoeding, zodat zijn verzoek tot betaling daarvan zal worden afgewezen.
6.9.
Het verzoek tot nietigverklaring van het concurrentiebeding kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
6.10.
De partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De werknemer heeft zich erop beroepen dat de werkgever het verzoek tot betaling van deze (gefixeerde) schadevergoeding te laat heeft ingediend. In artikel 7:686a lid 4, aanhef en onder a, BW is bepaald dat de bevoegdheid om een verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Het zelfstandig tegenverzoek van de werkgever is langer dan twee maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst ingediend, namelijk op 5 augustus 2024, terwijl de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 23 mei 2024. Het verzoek is dus inderdaad te laat ingediend. Daarom wordt de werkgever niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek
6.11.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter bepalen dat zij ieder hun eigen proceskosten zullen dragen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
veroordeelt de werkgever tot betaling van het salaris van de werknemer over de periode van 1 tot en met 22 mei 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging onder verstrekking van een deugdelijke bruto-netto specificatie van die betaling;
7.2.
verklaart het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding nietig;
7.3.
verklaart de werkgever niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding;
7.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, kantonrechter, en op 3 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.