ECLI:NL:RBDHA:2024:2128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
09-195575-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van grote hoeveelheden MDMA en hasj in een huurwoning

Op 16 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 34,97 kilogram MDMA en 49,6 kilogram hasj in een Airbnb-huurwoning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 maanden. De zaak kwam ter terechtzitting op 2 februari 2024, waar de officier van justitie, mr. L.T. Bregman, de vordering indiende en de raadsman, mr. I. Azarkan, de verdachte verdedigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning, aangezien hij de enige huurder was en de drugs in zijn slaapkamer waren aangetroffen. De rechtbank sprak de verdachte gedeeltelijk vrij van de ten laste gelegde periode en het medeplegen, maar concludeerde dat de verdachte opzettelijk de MDMA en hasj aanwezig had. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de grote hoeveelheden drugs en het strafblad van de verdachte, dat geen eerdere veroordelingen vertoonde. De opgelegde straf is in overeenstemming met de richtlijnen voor straftoemeting en de rechtbank achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 maanden passend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09-195575-23
Datum uitspraak: 16 februari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie: Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 februari 2024 .
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.T. Bregman en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. I. Azarkanen door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2023 tot en met 2 juni 2023 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 34,97 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2023 tot en met 2 juni 2023 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid, te weten 49,6 kilogram, hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, met dien verstande dat de officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de ten laste gelegde pleegperiode en het medeplegen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van beide ten laste gelegde feiten.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverweging
Aangetroffen drugs in appartement
Tijdens een doorzoeking in het appartement aan de [adres] in Den Haag werd op 2 juni 2023 een grote hoeveelheid drugs aangetroffen; bijna 50 kilogram hasj en van de bijna 35 kilogram pillen, alle voorzien van hetzelfde logo, waarvan een deel is onderzocht en waarvan is gebleken dat het MDMA bevatte. De pillen zijn aangetroffen in de kledingkast van de (enige) slaapkamer van het appartement. Vier dozen met hasj zijn aangetroffen in de woonkamer/keuken, die aldaar in het zicht stonden. De verdachte is een uur voor de doorzoeking in de slaapkamer van het appartement aangetroffen, toen een andere persoon in het appartement werd aangehouden door de politie. Tijdens deze aanhouding zijn de dozen door te politie ook gezien in de woonkamer/keuken.
Aanwezig hebben (wetenschap)
Voor bewezenverklaring van het aanwezig hebben van die verdovende middelen is vereist dat de verdachte wist dat deze in de woning aanwezig waren en dat hij daar feitelijke macht over had. Niet hoeft vast te staan dat de verdovende middelen ook daadwerkelijk van hem waren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid.
De verdachte was de enige huurder op het moment van het aantreffen van de drugs in het gehuurde appartement. Als huurder was hij bevoegd om te bepalen wie en wat zich wel en niet in de woning mocht bevinden. Hiermee is zijn feitelijke macht over de aangetroffen drugs gegeven. Dat zich in het appartement nog iemand anders bevond doet niets af aan deze feitelijke macht.
De verklaring van de verdachte dat hij niets afwist van de pillen en de hasj acht de rechtbank onaannemelijk. De pillen zijn in sealbags in de kledingkast van de slaapkamer aangetroffen, in welke slaapkamer uitsluitend de verdachte dagelijks sliep. Daar is hij eerder ook door de politie aangetroffen. Verder is op één de sealbags met pillen een vingerafdruk
gevonden die afkomstig is van de verdachte.
Voor wat betreft de hasj overweegt de rechtbank dat de woonkamer (in ieder geval mede) werd gebruikt door de verdachte en dat deze niet separaat afsluitbaar was. De dozen met de hasj waren ook duidelijk zichtbaar in woonkamer/keuken aanwezig. Tot slot betrof het appartement een woning met slechts drie functionele ruimtes; een woonkamer/keuken, een slaapkamer en een badkamer, waardoor de verdachte deze dozen niet over het hoofd heeft kunnen zien.
Conclusie rechtbank
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte wetenschap had over de verdovende middelen die zijn aangetroffen in het appartement. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de 34,97 kilogram aan MDMA-pillen en de hasj opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Partiële vrijspraak (feiten 1 en 2)
Niet is wettig en overtuigend bewezen dat a) de verdachte de verdovende middelen gedurende de gehele ten laste gelegde periode aanwezig heeft gehad en dat b) de feiten in vereniging zijn gepleegd.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1
hij op 2 juni 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34,97 kilogram van een materiaal bevattende MDMA;
2
hij op 2 juni 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 49,6 kilogram hasj (hasjiesj).

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden wordt opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat aan de verdachte een aanzienlijk lagere straf dan gevorderd moet worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft ruim 50 kilo hasj en bijna 35 kilogram pillen met MDMA aanwezig gehad. Met het aanwezig hebben van deze grote hoeveelheden verdovende middelen kan het niet anders dan dat deze bedoeld waren voor de verdere verspreiding ervan.
Het is algemeen bekend dat drugs ernstige schade kunnen toebrengen aan de volksgezondheid en dat de handel in drugs andere vormen van (zware) criminaliteit meebrengt. De verdachte valt te verwijten dat hij aan deze aanwezigheid van handelshoeveelheden in het door hem gehuurde appartement geen einde heeft gemaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 4 januari 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verder ontkent de verdachte stellig zijn betrokkenheid bij deze feiten en heeft om die reden op geen enkele wijze inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn handelen.
Gelet op de ernst van de feiten, met name de hoeveelheden drugs die de verdachte aanwezig had, kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf volgen dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten gaan uit van een gevangenisstraf van meer dan 36 maanden in het geval van het aanwezig hebben van meer dan 20 kilogram harddrugs. De verdachte had veel meer pillen aanwezig en komt dus ver boven deze grens uit. Daarbij moet verder rekening worden gehouden met het aanwezig voorhanden hebben van de hasj. De rechtbank acht een gevangenisstraf ter grootte van de eis van de officier van justitie van 50 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Hoewel de hoeveelheid MDMA reeds op grond van het oriëntatiepunt zou kunnen rechtvaardigen dat een zwaardere straf wordt opgelegd, ziet de rechtbank daarin onvoldoende grond in het nadeel van verdachte af te wijken van de gevorderde straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
50 (vijftig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. de Klerk, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Langeveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2024.