In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De asielaanvraag, ingediend op 14 december 2022, werd door de minister op 11 juni 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 20 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiser vreesde voor arrestatie door de Eritrese autoriteiten vanwege problemen met de dienstweigering van zijn zoon.
De rechtbank concludeert dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de problemen van eiser met de autoriteiten ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat de minister niet voldoende heeft onderbouwd dat eiser een uitreisvisum heeft kunnen verkrijgen, ondanks dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zou staan. Ook de stelling dat de zoon van eiser zeven jaar lang de dienstplicht heeft kunnen ontlopen door op het platteland te wonen, werd door de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd beschouwd.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750. De rechtbank benadrukt dat de minister een nieuwe beoordeling moet maken van de aanvraag en de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser en zijn zoon.