ECLI:NL:RBDHA:2024:21246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.46954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Moldavische nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had echter besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland was afgewezen en dat hij bij overdracht aan Duitsland het risico loopt teruggestuurd te worden naar zijn land van herkomst.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid kon besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland, als partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die erop wijzen dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Duitsland die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46954

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 25 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Moldavische nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en voert hiertoe het volgende aan. Omdat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland is afgewezen, is de kans groot dat een herhaalde asielaanvraag ook zal worden afgewezen. Bij overdracht aan Duitsland loopt hij daarom het risico te worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Duitsland, dat net als Nederland partij is bij het EVRM [4] en het Handvest [5] , zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7]
5. Eiser is hier niet in geslaagd. Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat hiervan niet kan worden uitgegaan. Met het claimakkoord garanderen de Duitse autoriteiten dat eisers verzoek om internationale bescherming in Duitsland in behandeling wordt genomen of dat eiser de mogelijkheid krijgt om daar een nieuw asielverzoek in te dienen. Er zal een individuele beoordeling plaatsvinden, met inbegrip van het eventuele risico wat eiser loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Aangezien eiser verder niet heeft gesteld of aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een systeemfout in de asielprocedure in Duitsland, is het niet aan deze rechtbank om in het kader van een Dublinoverdracht het risico op refoulement in Duitsland verder te onderzoeken. [8]
6. Verweerder heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Het handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1902.
7.Zoals is beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.