ECLI:NL:RBDHA:2024:21235
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Korting op WW-uitkering door prepensioen: rechtmatigheid en toepassing van het Aib
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die sinds 1 januari 2002 werkzaam was bij het Uwv, had zijn dienstverband per 1 juni 2023 beëindigd en ontving vanaf 1 februari 2023 prepensioen. Het Uwv verlaagde de WW-uitkering van de eiser met het bedrag van het prepensioen, wat leidde tot het indienen van een beroep door de eiser tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak op 7 november 2024 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was, maar de verweerder niet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het prepensioen volgens het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (Aib) als inkomen in verband met arbeid moet worden aangemerkt. De eiser voerde aan dat het onrechtvaardig was dat zijn prepensioen werd gekort op de WW-uitkering, omdat hij anders het prepensioen als extraatje bovenop zijn AOW zou hebben ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet onder de uitzonderingen van het Aib viel en dat er geen ruimte was voor de rechter om van het Aib af te wijken.
De rechtbank concludeerde dat de korting op de WW-uitkering rechtmatig was en dat het bestreden besluit niet onredelijk bezwarend was voor de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.