ECLI:NL:RBDHA:2024:21216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09/767355-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een drugshandelzaak met een totaalbedrag van € 125.474,41

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 09/767355-20, waarbij de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde heeft vastgesteld op € 125.474,41. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen uit drugshandel, waaronder de uitvoer van cocaïne, heroïne, MDMA en hennep naar Engeland en Ierland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij meerdere transporten van harddrugs en dat hij hiervoor aanzienlijke bedragen heeft verdiend. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie, die aanvankelijk hoger was, verminderd op basis van de bewijsvoering en de betrokkenheid van de veroordeelde bij de verschillende transporten. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gegrond verklaard op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat er geen aanleiding is om de betalingsverplichting te matigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767355-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 januari 2023 (regie) en 17 mei 2024 (regie) en de terechtzitting van 22 en 25 november 2024 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden met een conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende conclusies:
  • de conclusie van eis van de officier van justitie van 21 november 2023;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van de verdediging van 28 december 2023;
  • de conclusie van repliek van de officier van justitie van 24 september 2024 2024;
  • de conclusie van dupliek van de zijde van de verdediging van 22 oktober 2024.
De rechtbank heeft ter terechtzitting kennisgenomen van de nadere standpunten van de officier van justitie mr. N. Oosterveld, de veroordeelde en zijn raadsman mr.
Y. Bouchikhi.

2.De vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel schat en vaststelt op een bedrag van € 607.085,-- en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De beoordeling

3.1.
Het strafvonnis
De rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 12 oktober 2023 veroordeeld voor
- onder andere - handelen in strijd met de in artikel 2, onder A en onder B van de Opiumwet gegeven verboden in de periode van 1 maart november 2016 tot en met 16 september 2020.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van € 406.999,--. Zij heeft zich bij de berekening onder andere gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 11 juli 2022 (hierna: het ontnemingsrapport) naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld.
De officier van justitie is op een ander bedrag uitgekomen dan het ontnemingsrapport en de inleidende vordering, in verband met de beslissingen in de hoofdzaak. Zij heeft de vordering verminderd met bedragen van € 8.963,--, € 8.750,-- en € 182.400,--. Dat leidt tot de volgende berekening:
Transporten naar Engeland
- Transport d.d. 31 maart 2020; 5 kg heroïne € 25.617,--
en 3 kg cocaïne
  • Transport d.d. 6 april 2020; 2 kg cocaïne € 19.666,--
  • Transport d.d. 7 april 2020; 2,5 kg heroïne € 15.671,--
en opbrengst 45 kg MDMA
  • Transport d.d. 14 april 2020; 2 kg cocaïne € 17.040,--
  • Transport d.d. 20 april 2020; 25 kg cocaïne € 34.080,--
en 1 kg heroïne
Transporten naar Ierland
- Transport d.d. april 2020 18 kg wiet en 10.000 € 27.400,--
XTC pillen
- Transport d.d. 12 juni 2020 18 kg wiet en € 27.400,--
10.000 XTC pillen
Uitvoer 100.000 pillen€ 175.000,--
‘Stinklab’€ 41.650,--
Apaan 31 maart 2020€ 3.375,--
Verkoop 67 kilogram wiet€ 20.100,--
Totaal: € 406.999,--
Op verdere specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna - voor zover relevant - worden ingegaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de transporten naar Engeland en Ierland op het primaire standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat betrokkenheid van de veroordeelde bij die transporten onvoldoende is gebleken. Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de vordering moet worden afgewezen omdat uit het ontnemingsrapport niet volgt wat de veronderstelde geldstromen zijn geweest en op welke wijze de veroordeelde aan de vermeende transporten heeft verdiend. Meer subsidiair heeft hij matiging van de vordering bepleit omdat onvoldoende rekening is gehouden met kostenposten en de omstandigheid dat medeplegen is bewezenverklaard. Ten aanzien van de transporten Ierland heeft hij nog naar voren gebracht dat in het strafvonnis maar één transport bewezen is verklaard en geen twee transporten.
Ten aanzien van de uitvoer van de 100.000 pillen heeft de raadsman gesteld dat nergens uit blijkt dat de veroordeelde de pillen heeft verkocht. Bovendien zou het gaan om afslankpillen. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat matiging moet volgen omdat te weinig rekening is gehouden met gemaakte kosten.
Ten aanzien van de inkomsten uit het ‘stinklab’ heeft de raadsman primair betrokkenheid bij dit laboratorium bestreden en subsidiair aangevoerd dat de berekening onjuist is en voorts dat onvoldoende rekening is gehouden met gemaakte kosten.
Ten aanzien van de verkoop van de apaan en de wiet heeft de raadsman gesteld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde deze andere strafbare feiten in de zin van 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft gepleegd en dat de vordering ten aanzien daarvan moet worden afgewezen.
3.4.
De overwegingen
3.4.1
Bewijsmiddelen
1. Het ontnemingsrapport, onderdelen 5.1, 5.1.1, 5.1.2, 5.1.3 en 5.4.
2. De gebruikte bewijsmiddelen en overwegingen in het strafvonnis van 12 oktober 2013 ten aanzien van de onderdelen 5.5.3.3.1 B1 4.7.4.2.3 Uitvoer Engeland, 5.5.3.3.2 en B1 4.7.4.2.4 Uitvoer Ierland, 5.5.3.3.3. De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
3. De overige bewijsmiddelen, te weten AMB.2308, AMB.2246 en AMB.2249, opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
3.4.2.
Wederrechtelijk verkregen voordeel uit de transporten naar Engeland (36e, eerste lid, Sr)
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde voor het medeplegen van deze transporten is veroordeeld bij strafvonnis van 12 oktober 2023. De betrokkenheid van de veroordeelde staat daarmee in de ontnemingszaak vast en het primaire standpunt van de verdediging wordt dan ook niet gevolgd.
In het bijzonder houdt het strafvonnis in dat de veroordeelde betrokken was bij de uitvoer naar Engeland van vijf drugstransporten in de periode van 1 maart 2020 tot en met 20 april 2020. Hij heeft, samen met anderen, cocaïne, heroïne en MDMA uitgevoerd. Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen chatberichten kan worden afgeleid dat bij die transporten sprake was van een inkoopprijs per kilogram cocaïne van € 28.500,-- of € 28.000,-- en een inkoopprijs van € 8.500,-- of € 9000,-- per kilogram heroïne. Ook volgt hieruit dat een kilogram cocaïne werd verkocht voor £ 36.000,-- of £ 37.000,-- en een kilogram heroïne voor £ 13.000,--, beiden tegen een wisselkoers van 1,1385. Aan MDMA werd € 100,-- per kilogram verdiend. De veroordeelde werkte met meerdere personen samen, zoals één of meer transportmannen, een geldregelaar, een inpakker en hij verzorgde ook transporten voor anderen waarmee hij ‘meeliep’.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat afspraken werden gemaakt over geld en dat de cocaïne, heroïne en MDMA werd ingepakt, verstuurd en in Engeland werd ontvangen. Ook volgt hieruit dat er daadwerkelijk geld is betaald. Het subsidiaire standpunt van de verdediging dat de geldstromen onvoldoende duidelijk zijn, houdt dan ook geen stand.
Voorts blijkt dat er kosten zijn gemaakt. De officier van justitie gaat bij alle transporten uit van 9% kosten voor geldwisselaars en stelt dat voor overige kosten onvoldoende aanwijzingen bestaan. Alleen bij de transporten van 14 en 20 april 2020 gaat de officier van justitie uit van kosten voor ontvangers. In verschillende berichten die betrekking hebben op de hele periode wordt evenwel gesproken over kosten voor ontvangers, transportmannen en geldregelaars. Zo is in berichten van de veroordeelde te lezen dat hij ‘minimaal 5 stuks moet doen’ en dat ‘de kosten 1500 zijn’, dat ‘hun receiver 500 [krijgt]’, dat de inpakker ‘niet voor niks’ werkt, dat de geldregelaar ‘de chinees’ ook wat moet krijgen en dat ‘tpman’ vraagt om zijn geld. Naar oordeel van de rechtbank zijn daarmee (meer dan) voldoende aanwijzingen dat bij alle transporten diverse kosten zijn gemaakt.
In een bericht van 10 april 2020 van de geldregelaar (‘ [bijnaam 1] ’) aan de veroordeelde is een berekening gestuurd. Uit die berekening kan worden afgeleid dat per kilogram harddrugs € 1.500,-- aan kosten werden gemaakt bovenop de kosten voor de geldwisselaars. Bij gebrek aan een concrete andersluidende verklaring van de veroordeelde over de hoogte van de gemaakte kosten, neemt de rechtbank dit bedrag als uitgangspunt voor de gemaakte kosten per kilogram harddrugs en volgt zij niet het standpunt van de raadsman dat van een hoger bedrag moet worden uitgegaan.
Al het voorgaande in aanmerking genomen komt de rechtbank tot de volgende berekening:
Transport d.d. 31 maart 2020; 3 kilogram cocaïne en 5 kilogram heroïne
Verkoop 3 kilogram cocaïne 3 x £ 36.000,-- £ 108.000,-- € 122.958,--
Inkoop 3 kilogram cocaïne 3 x € 28.500,-- € 85.500,--
Kosten geldwisselaar 9% £ 9.720,-- € 11.066,22
Koers 1,1385
Overige kosten 3 kilogram cocaïne 3 x € 1.500,-- -
€ 4.500,--
Winst € 21.891,78
Verkoop 5 kilogram heroïne 5 x £ 13.000,-- £ 65.000,-- € 74.002,50
Inkoop 5 kilogram heroïne 5 x € 8.500,-- € 42.500,--
Kosten geldwisselaar 9% £ 5.850,-- € 6.660,23
Koers 1,1385
Overige kosten 5 kilogram heroïne 5 x € 1.500,-- -
€ 4.500,--
Winst € 20.342,27
Bovenstaande berekening levert een totale winst op van € 42.234,05. Uit de chatberichten bij dit transport blijkt dat de veroordeelde dit transport ‘sam sam’ heeft gedaan. Gelet hierop zal de rechtbank, conform het ontnemingsrapport, de winst door twee delen. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding de winst verder te verdelen. Weliswaar heeft de rechtbank de veroordeelde voor het medeplegen van dit transport veroordeeld, maar zoals hierboven reeds is opgemerkt werkte de veroordeelde samen met inpakkers, transportmannen, ontvangers en regelaars. Deze personen zijn weliswaar medepleger, maar, zoals uit de bewijsmiddelen volgt, werden deze personen alleen betaald voor bewezen diensten en daarmee is in de berekening al rekening gehouden. Dat betekent dat de rechtbank schat dat de veroordeelde met dit transport een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 21.117,03.
Transport d.d. 6 april 2020; 2 kilogram cocaïne
Verkoop 2 kilogram cocaïne 2 x £ 37.000,-- £ 74.000,-- € 84.249,--
Inkoop 2 kilogram cocaïne 2 x € 28.500,-- € 57.000,--
Kosten geldwisselaar 9% £ 6.660,-- € 7.582,41
Koers 1,1385
Overige kosten 2 kilogram cocaïne 2 x € 1.500,-- -
€ 3.000,--
Winst € 16.666,59
Bovenstaande berekening levert een winst op van € 16.666,59 en de rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op dat bedrag. De veroordeelde had het in de chatberichten met tp man (‘ [bijnaam 2] ’) erover dat ‘wij 2 per man, dus 4’ doen. Mede hieruit maakt de rechtbank op dat de betreffende twee kilogram cocaïne van de veroordeelde alleen waren. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om de winst van dit transport tevens te verdelen over de inpakker (‘ [bijnaam 3] ’) en de geldregelaar (‘ [bijnaam 1] ’). De kosten voor deze diensten zijn immers al betrokken bij de berekening en uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat zij deelden in de winst.
Transport d.d. 7 april 2020; 2,5 kilogram heroïne en 45 kilogram MDMA
Verkoop 2,5 kilogram heroïne 2,5 x £ 13.000,-- £ 32.500,-- € 37.001,25
Inkoop 2,5 kilogram heroïne 2,5 x € 9.000,-- € 22.500,--
Kosten geldwisselaar 9% £ 2.925,-- € 3.330,11
Koers 1,1385
Overige kosten 2,5 kilogram heroïne 2,5 x € 1.500,-- -
€ 3.750,--
Winst € 7.421,14
Transport 45 kilogram MDMA
45 x (€ 350,-- minus € 250,-- =) € 100,-- € 4.500,--
Winst € 4.500,--
Uit de chatberichten kan worden opgemaakt dat de veroordeelde 10 kilogram heroïne transporteerde, waarvan 2,5 kilogram voor zichzelf. De veroordeelde sprak immers met [bijnaam 2] erover dat ‘wij dan 5 botts samen hebben’. In een gesprek met [bijnaam 1] op een later moment zei de veroordeelde: ‘5 voor hun 5 voor mij. Die deel ik met Tp’. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat de veroordeelde 5 kilogram deelde met [bijnaam 2] en dat de winst voor zijn deel, zijnde 2,5 kilogram, alleen aan de veroordeelde toekwam. Evenals bij de voorgaande transporten is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de winst niet is verdeeld over anderen die als medepleger kunnen worden aangemerkt. In de bewijsmiddelen zijn geen aanwijzingen te vinden die duiden op een verdere winstverdeling.
De chatberichten wijzen verder uit dat de veroordeelde het transport van 45 kilogram MDMA regelde. Hij overlegde met [bijnaam 2] over de transportkosten van de MDMA. [bijnaam 2] zei tegen de veroordeelde dat ze € 250,-- moesten betalen, waarop de veroordeelde antwoordde dat ze € 100,-- per stuk konden krijgen als ze dat zouden doen. De personen voor wie zij het transport regelden betaalden dan € 350,--. De veroordeelde en [bijnaam 2] hebben niet uitdrukkelijk besproken dat zij de winst met elkaar zouden delen. Desondanks ziet de rechtbank aanleiding om de winst te verdelen onder de veroordeelde en [bijnaam 2] , gelet op het feit dat zij dit transport samen hebben georganiseerd en vanwege de vaker voorkomende winstverdeling tussen hen. Daarom kan ten aanzien van de MDMA het wederrechtelijk verkregen voordeel worden geschat op een bedrag van (45 x 100,-- / 2 =) € 2.250,--.
De rechtbank komt ten aanzien van dit transport tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van (€ 7.421,14 + € 2.250,-- =) € 9.671,14.
Transport d.d. 14 april 2020; 2 kilogram cocaïne
Verkoop 2 kilogram cocaïne 2 x £ 36.000,-- £ 72.000,-- € 81.972,--
Inkoop 2 kilogram cocaïne 2 x € 28.000,-- € 56.000,--
Kosten geldwisselaar 9% £ 6.345,-- € 7.223,78
Koers 1,1385
Overige kosten 2 kilogram cocaïne 2 x € 1.500,-- -
€ 3.000,--
Winst € 15.748,22
Op grond van de bovenstaande berekening is de winst van dit transport € 15.748,22 en schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op dat bedrag. De veroordeelde heeft in een chatbericht naar Slybird geschreven: ‘ik ga morgen met 22 stuks. Zitten er 4 voor mij en me maatje op’. Mede op basis van het voornoemde bericht kan worden vastgesteld dat de veroordeelde twee kilogram cocaïne voor zichzelf transporteerde. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om de winst van dit transport verder te verdelen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat anderen ook deelden in de winst. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank niet uit van afzonderlijke kosten voor ontvangers, maar gaat zij uit van een totale kostenpost van € 1.500,-- per kilogram.
Transport d.d. 20 april 2020; 4 kilogram cocaïne
Verkoop 4 kilogram cocaïne 4 x £ 36.000,-- £ 144.000,-- € 163.944,--
Inkoop 4 kilogram cocaïne 4 x € 28.000,-- € 112.000,--
Kosten geldwisselaar 9% £ 12.690,-- € 14.447,57
Koers 1,1385
Overige kosten 4 kilogram cocaïne 4 x € 1.500,-- -
€ 6.000,--
Winst € 31.496,43
De winst van het bovenstaande transport bedraagt € 31.496,43 en de rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op dat bedrag. Uit de bewijsmiddelen volgt dat op dit transport 25 kilogram cocaïne is verstuurd, waarvan 21 kilogram voor de klant en 4 kilogram voor de veroordeelde. De rechtbank houdt geen rekening met een verdere winstverdeling, omdat nergens uit valt af te leiden dat de veroordeelde zijn winst heeft moeten delen. Anders dan de officier van justitie houdt de rechtbank geen rekening met afzonderlijke kosten voor de ontvangers omdat, zoals eerder is overwogen, zij uitgaat van een totale kostenpost van € 1.500,-- per kilogram..
Conclusie
Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de veroordeelde ten aanzien van de transporten naar Engeland wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van (€ 21.117,03 + € 16.666,59 + € 9.671,14 + € 15.748,22 + € 31.496,43 =) € 94.699,41. Dit voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit in de strafzaak. De grondslag voor ontneming van dit voordeel is daarom een veroordeling als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.4.3.
Wederrechtelijk verkregen voordeel uit het transport naar Ierland (36e, eerste lid, Sr)
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde voor dit transport is veroordeeld bij strafvonnis van 12 oktober 2023, waarmee zijn betrokkenheid in de ontnemingszaak vaststaat en het primaire standpunt van de raadsman niet opgaat.
Aan de veroordeelde was, voor zover hier van belang, onder feit 2 ten laste gelegd dat hij één of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hennep dan wel MDMA heeft uitgevoerd naar Ierland. Ten laste van de veroordeelde is bewezen verklaard dat hij hennep en MDMA heeft uitgevoerd naar Ierland. Uit de bewoordingen van de bewijsoverwegingen volgt dat de veroordeelde is veroordeeld voor de uitvoer van 18 kilogram hennep en 10.000 MDMA pillen naar Ierland. De rechtbank heeft enkel dit bewezenverklaard, maar – zoals de raadsman ter terechtzitting nog naar voren heeft gebracht – niet vrijgesproken van een tweede transport. Dat sprake was van een voltooid tweede transport blijkt overigens niet. Daar zijn onvoldoende aanwijzingen voor. Weliswaar zijn er chatberichten die doen vermoeden dat er een tweede transport op handen was, maar omdat de chatberichten na 12 juni 2020 stoppen, kan niet worden vastgesteld dat een tweede transport daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat de veroordeelde daar voordeel uit heeft genoten. De rechtbank gaat daarom, net als de raadsman, uit van de uitvoer van één keer 18 kilogram hennep en 10.000 pillen MDMA naar Ierland.
De veroordeelde werkte bij dit transport met een aantal personen samen. Zo volgt uit de berichten dat er kosten waren voor het transport, voor de ontvanger en voor het geldtransport. Verder is gebleken dat ten aanzien van de hennep sprake was van een inkoopprijs van € 4.000,-- en een verkoopprijs € 5.500,--. Voor de MDMA gold een kostprijs van € 0,25 en een verkoopprijs van € 2,-- per pil. Dat er nog meer kosten met de MDMA-verkoop waren gemoeid, volgt niet uit de chatberichten. Bij gebrek aan een concrete verklaring van de veroordeelde, betrekt de rechtbank, anders dan door de raadsman is betoogd, geen andere kostenposten bij de berekening. Er is over en weer gesproken over berekeningen en rekeningoverzichten en het is evident dat daadwerkelijk geld is opgestuurd naar de veroordeelde. De rechtbank gaat daarom niet mee in het subsidiaire standpunt van de verdediging dat de geldstromen onvoldoende duidelijk zijn. Al het voorgaande leidt tot de volgende berekening:
Verkoop 18 kilogram hennep 18 x € 5.500,-- € 99.000,--
Inkoop 18 kilogram cocaïne 18 x € 4.000,-- € 72.000,--
Kosten transport 18 x € 450,-- € 8.100,--
Kosten ontvanger 18 x € 250,-- € 4.500,--
Kosten geldtransport 18 x € 250,--
€ 4.500,--
Winst € 9.900,--
Verkoop 10.000 XTC pillen 10.000 x € 2,-- € 20.000,--
Inkoop 10.000 XTC pillen 10.000 x € 0,25
€ 2.500,--
Winst XTC € 17.500,--
Uit de berekening volgt een totale winst van het transport naar Ierland van (€ 17.500,-- +
€ 9.900,-- =) € 27.400,--. Ten aanzien van de winstverdeling overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar heeft de rechtbank de veroordeelde voor het medeplegen van dit transport veroordeeld, maar zoals hierboven reeds is opgemerkt werkte de veroordeelde samen met transportmannen en ontvangers. Hoewel zij als medepleger kunnen worden aangemerkt, is niet gebleken dat zij hebben gedeeld in de winst. Uit de bewijsmiddelen volgt slechts dat deze personen zijn betaald voor bewezen diensten, waarmee in de berekening rekening is gehouden.
Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de veroordeelde ten aanzien van het transport naar Ierland wederrechtelijk voordeel heeft gekregen van € 27.400,--. Dit voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit in de strafzaak. De grondslag voor ontneming van dit voordeel is daarom een veroordeling als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.4.4.
Geen wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van 100.000 XTC pillen
Ten laste van de veroordeelde is bij vonnis van 12 oktober 2023 bewezen verklaard dat hij samen met Piet Schneider 100.000 MDMA pillen voorhanden heeft gehad. Uit het strafvonnis blijkt voorts dat 10.000 van deze pillen zijn uitgevoerd naar Ierland. Dit transport is bij het vorige onderdeel van dit vonnis besproken en de opbrengst hiervan maakt deel uit van de berekening van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de veroordeelde ook de rest van deze partij heeft verkocht en daaruit opbrengst heeft gekregen. De stelling van de officier van justitie dat de pillen wel moeten zijn verkocht aangezien ze niet zijn aangetroffen bij de doorzoeking van de woning en het bedrijfspand van de veroordeelde is daarvoor ontoereikend. Zeker nu uit het dossier volgt dat de veroordeelde eerder een groot aantal van dezelfde soort pillen had weggegeven. Bovendien waren de pillen niet alleen van hem, maar ook van Piet Schneider.
Gelet op het voorgaande kan dan ook niet worden vastgesteld dat de veroordeelde hieruit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en de rechtbank betrekt dit bedrag daarom niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.4.5.
Geen wederrechtelijk verkregen voordeel uit productie apaan ‘Stinklab’
De veroordeelde is bij vonnis van 12 oktober 2023 veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de productie van methamfetamine (‘Stinklab’). In de strafzaak is – onder meer - vastgesteld dat de veroordeelde zorgde voor de apaan als grondstof om de methamfetamine te kunnen maken. De stelling van de officier van justitie is dat de veroordeelde 700 kilogram apaan heeft ingebracht, dat van 500 kilogram daarvan een hoeveelheid van 290 liter A-olie is gemaakt, dat de helft daarvan voor de veroordeelde was en hij die helft moet hebben verkocht. Verder meent de officier van justitie dat de veroordeelde het geld heeft teruggekregen van de overgebleven 200 kilogram apaan.
Het strafvonnis houdt in dat de veroordeelde 700 kilogram apaan heeft geleverd ‘van zijn ouwe en zijn neef uit Den Haag’ en dat dit dus geen eigen inbreng was van de veroordeelde. Hoewel in de chatberichten werd gesproken over een inbreng van de veroordeelde en dat hij deze en ‘een deel van de winst’ terug heeft gekregen, valt uit het ontnemingsrapport en de onderliggende stukken geenszins op te maken dat de veroordeelde daadwerkelijk 145 liter A-olie heeft gekregen, laat staan dat hij deze (met winst) heeft verkocht. Ook kan niet worden vastgesteld dat de veroordeelde de waarde van 200 kilogram apaan heeft teruggekregen. Al met al is zoveel onduidelijk gebleven over dit onderdeel van de berekening dat niet kan worden vastgesteld welk wederrechtelijk verkregen voordeel de veroordeelde heeft behaald. De rechtbank zal deze bedragen niet betrekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.4.6.
Wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van 225 kilogram apaan (36e, tweede lid, Sr)
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde 225 kilogram apaan heeft verkocht en dat hij als gevolg daarvan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de veroordeelde op 31 maart 2020 navraag deed bij Simon Schneider of hij nog 200 kilogram apaan had omdat de veroordeelde dit wel zou kunnen verkopen. Simon Schneider zei daarop dat hij nog ‘225’ had en dat de veroordeelde ‘ze kan pakken voor 110’. Vervolgens is in de chatberichten te lezen dat de veroordeelde aan ‘mister.vegetto’ doorgaf dat hij 225 kilogram had en hij mister.vegetto vroeg wat deze hiervoor wilde geven. Uiteindelijk zei mister.vegetto dat hij ‘125 kan pakken’ en vroeg hij waar hij de apaan kon ophalen. De veroordeelde gaf hem de details van de ophaallocatie en stuurde daarna aan Simon Schneider een bericht dat de jongen onderweg was.
Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat de veroordeelde 225 kilogram apaan heeft ingekocht voor € 110,-- en vervolgens heeft verkocht voor € 125,--. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de veroordeelde ten aanzien van deze transactie wederrechtelijk voordeel heeft gekregen van (225 x € 125 -/- 225 x € 110,- =) € 3.375,--. Dit voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van een ander strafbaar feit in de zin van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en dit artikel is dan ook de grondslag voor ontneming van dit voordeel.
3.4.7.
Vrijspraak verkoop van 12 kilogram cocaïne op grond van zaaksdossier ‘tijgerstickers’
De veroordeelde is in de strafzaak vrijgesproken voor zijn betrokkenheid bij het zaaksdossier ‘tijgerstickers’. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel, gelet op deze vrijspraak, dat dit zaaksdossier niet kan worden betrokken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.4.8.
Geen wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van 67 kilogram wiet
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de verkoop van 67 kilogram wiet. Het chatbericht waar de officier van justitie naar verwijst komt op de rechtbank over als een algemene weergave van prijzen en niet als de details van een specifieke transactie. Het ontnemingsdossier en de onderliggende stukken bevatten ook overigens geen concrete aanwijzingen dat de veroordeelde daadwerkelijk 67 kilogram wiet heeft verkocht en daar wederrechtelijk verkregen voordeel mee heeft behaald. De rechtbank betrekt dit bedrag derhalve niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.4.9.
De conclusie
Concluderend gaat de rechtbank uit van de volgende berekening:
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Transporten Engeland: € 94.699,41
Transport Ierland: € 27.400,--
Verkoop apaan: +
€ 3.375,--
Totaal: € 125.474,41
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 125.474,41.
3.4.10.
De betalingsverplichting
Verbeurdverklaarde voorwerpen
In de strafzaak zijn bij vonnis van 12 oktober 2023 twee voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoorden verbeurdverklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om de waarde van deze voorwerpen in mindering te brengen op de betalingsverplichting. Immers, de verbeurdverklaarde voorwerpen kunnen niet worden aangemerkt als opbrengst van de strafbare feiten waarop de rechtbank de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert. Het door de raadsman gevoerde verweer ten aanzien van het verminderen van de betalingsverplichting in verband met de verbeurdverklaarde voorwerpen gaat daarom niet op.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn niet is overschreden. De behandeling van de strafzaak in eerste aanleg heeft lang geduurd, maar vanwege de omvang en complexiteit van de zaak heeft dat geen schending van de redelijke termijn opgeleverd. De ontnemingszaak is vervolgens voortvarend behandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om de betalingsverplichting te matigen.
Conclusie
Nu ook overigens geen redenen zijn om de betalingsverplichting te matigen, legt de rechtbank een betalingsverplichting op voor een bedrag van € 125.474,41.

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 125.474,41(ZEGGE: HONDERDVIJFENTWINTIGDUIZEND VIERHONDERDVIERENZEVENTIG EURO EN EENENVEERTIG CENT);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 125.474,41(ZEGGE: HONDERDVIJFENTWINTIGDUIZEND VIERHONDERDVIERENZEVENTIG EURO EN EENENVEERTIG CENT); aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 (DUIZENDTACHTIG)dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2024.