ECLI:NL:RBDHA:2024:21212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09/767131-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak Taxus

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 09/767131-19, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde is vastgesteld op € 83.619,--. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie naar aanleiding van een strafzaak waarin de veroordeelde op 12 oktober 2023 is veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op verschillende data, waaronder 9 januari 2023, 17 mei 2024, en 19 en 25 november 2024. De vordering van het openbaar ministerie was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier van justitie werd geschat op € 276.319,--, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd tot € 83.619,--. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde contante uitgaven heeft gedaan die niet uit legale bronnen zijn verkregen. De rechtbank heeft de vordering van de verdediging om de ontnemingsvordering af te wijzen, afgewezen. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn niet is overschreden en legt de verplichting op tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767131-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 januari 2023 (regie), 17 mei 2024 (regie) en de terechtzitting van 19 en 25 november 2024 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden met een conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende conclusies:
  • de conclusie van eis van de officier van justitie van 21 november 2023;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van de verdediging van 2 januari 2023;
  • de conclusie van repliek van de officier van justitie van 30 september 2024;
  • de conclusie van dupliek van de zijde van de verdediging van 28 oktober 2024.
De rechtbank heeft ter terechtzitting kennisgenomen van de nadere standpunten die de officier van justitie mr. N. Oosterveld en van de raadsman van de veroordeelde mr.
M. Jansen.

2.De vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel schat en vaststelt op een bedrag van € 276.319,-- en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De beoordeling

3.1.
Het strafvonnis
De rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 12 oktober 2023 veroordeeld voor onder andere – kort gezegd – het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet in de periode van 1 april 2017 tot en met
16 september 2020.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van € 234.928,--. Zij heeft zich bij de berekening onder andere gebaseerd op een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 11 juli 2022 (hierna: het ontnemingsrapport) naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld en waarin aan de hand van de methode van de eenvoudige kasopstelling een berekening is gemaakt hoeveel wederrechtelijk verkregen voordeel de veroordeelde heeft genoten in de periode van 5 april 2017 tot en met 16 september 2020.
De officier van justitie is op een ander bedrag uitgekomen dan het ontnemingsrapport en de inleidende vordering, omdat zij is uitgegaan van een herverdeling van bepaalde contante uitgaven binnen de kasopstelling naar aanleiding van het vonnis van 12 oktober 2023. De officier van justitie heeft zich daarom op het nadere standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 234.928,--.
Verdere standpunten van de officier van justitie komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen aangezien niet kan worden vastgesteld dat de in de kasopstelling opgenomen uitgaven daadwerkelijk door de veroordeelde zijn gedaan. Subsidiair meent de raadsman dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte niet bij de berekening is betrokken dat de veroordeelde legale inkomsten had uit de handel in goederen.
Verdere standpunten van de verdediging komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.4.
De overwegingen
3.4.1.
Bewijsmiddelen
1. De gebruikte bewijsmiddelen en overwegingen in het vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde van 12 oktober 2023 ten aanzien van 5.5.3.4.21 B1.7 zaaksdossier Formamide Hamburg – IJmuiden. Deze bewijsvoering neemt de rechtbank hier over. De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
2. Het ontnemingsrapport.
3. Het proces-verbaal van bevindingen met nummer AMB.1435, opgemaakt op 15 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 7-8):
Op maandag 1 juni 2020 vanaf 09:54 uur vindt er een gesprek plaats tussen [de veroordeelde] en [naam 1] over hoe er geld gestort moet worden naar Hamburg. Het moet het liefst vandaag gebeuren zegt [de veroordeelde] . [naam 1] wil het vanavond overmaken. Vanavond haalt ' [bijnaam 2] ' alles bij hem op. Ze hebben nog een optie om het via [bedrijfsnaam] BV te doen, die staat overgeschreven op een andere naam, maar als alles goed is dan gewoon vanavond vanaf die knab. [de veroordeelde] zegt dat hij 6600 aan [bijnaam 2] heeft gegeven en dat het belangrijkste is dat de invoerrechten betaald worden. [de veroordeelde] gaat 'hem' gelijk het [bedrijfsnaam] pasje mee geven, dan kan die het overstorten.
Op woensdag 3 juni 2020 om 22:51 uur zoekt [de veroordeelde] contact met [bijnaam 1] . [bijnaam 1] zegt dat hij om 08:00 bij [de veroordeelde] is. De rest staat klaar, loods, heftruck.Hij zegt dat hij het adres bv auto bedrijf en telefoonnummer stuurt, hij pakt een autobedrijf in de buurt. Voor de pakbon neemt hij aan.
"Koelvloeistof".[de veroordeelde] zegt dat tp bedrijf bevriend is en dat die morgen en vrijdag komt. Die weet er wel van en [de veroordeelde] betaalt hem 4000.
4. De verklaring van de veroordeelde afgelegd in de strafzaak op de terechtzitting van 20 maart 2023, voor zover inhoudende:
“Het is mogelijk dat ik € 9200,- heb meegegeven aan [naam 5] .”
3.4.2.
Wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling (36e, derde lid, Sr)
Legale inkomsten?
De veroordeelde heeft over de onderzoeksperiode geen inkomen of vermogensbestanddelen opgegeven bij de belastingdienst. Ook in Spanje is niet gebleken van een legaal bij de belastingdienst bekend inkomen of vermogen. De stelling dat de veroordeelde beschikte over legaal inkomen in de onderzoeksperiode, onder andere door zijn handel in legale goederen via de Facebookwebsite “ [website 1] ” en via “ [website 2] ” in Beverwijk, is bij gebrek aan enige onderbouwing niet aannemelijk geworden, laat staan de hoogte daarvan. Overigens nog daargelaten de vraag of dergelijke handel als legale inkomsten zouden moeten worden bestempeld nu de veroordeelde daarvan geen opgave heeft gedaan bij de belastingdienst. De rechtbank zal dus bij de vaststelling van het voordeel dan ook geen rekening houden met enig legaal verkregen inkomen.
Beginsaldo contant geld
De rechtbank gaat gelet op het voorgaande uit van een beginsaldo van € 0,-- aan contant geld op 5 april 2017.
Eindsaldo contant geld
Tijdens de doorzoekingen van de woningen waar de veroordeelde verbleef in Nederland en in Spanje is op 16 september 2020 een totaalbedrag van € 22.525,-- aangetroffen en inbeslaggenomen. De rechtbank beschouwt dit bedrag als het eindsaldo contant geld van de veroordeelde.
Contante uitgaven
GBL Slovenië
Ten laste van de veroordeelde is bij vonnis van 12 oktober 2023 bewezen verklaard dat hij voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van een in de haven van Koper (Slovenië) aangetroffen partij van 12.720 kilogram GBL. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde samen met [naam 2] eigenaar was van de GBL en dat zij uitvoerig hebben gesproken over de in te voeren hoeveelheid, de prijs die hiervoor betaald moest worden, de betalingsmogelijkheden en de wijze van transport. In het vonnis is niet vastgesteld dat de veroordeelde (een deel van) de inkoop heeft bekostigd.
Uit de chatgesprekken kan worden afgeleid dat de betreffende partij is ingekocht voor
$ 30.000,00 hetgeen neerkomt op een bedrag in euro’s van € 27.381,00. Voorts kan uit de chatgesprekken worden afgeleid dat medeveroordeelde [naam 2] de $ 30.000,00 zou hebben betaald in Bitcoins.
Hoewel dus is komen vast te staan dat de veroordeelde mede-eigenaar was van de partij GBL kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het ontnemingsrapport en de onderliggende stukken onvoldoende worden vastgesteld dat de veroordeelde
contantheeft bijgedragen aan de inkoop van de betreffende partij GBL, laat staan tot welke hoogte. De rechtbank zal dit bedrag niet betrekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Formamide Hamburg
In het vonnis van 12 oktober 2023 is bewezenverklaard dat de veroordeelde voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot een aangetroffen partij formamide van in totaal 16.000 liter in juni 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde (mede)eigenaar was van de partij en dat hij uitvoerig overleg heeft gevoerd met (mede)eigenaar en veroordeelde [naam 2] over de aanschafprijs van de partij formamide en de totale aan te schaffen hoeveelheid.
Uit de chatgesprekken kan worden afgeleid dat de betreffende partij is ingekocht voor € 2,80 per liter hetgeen neerkomt op € 44.800,-- voor de gehele partij. Daarnaast houden de chatgesprekken in dat er voor het transport en aan invoerrechten bedragen van respectievelijk € 6.600,-- en € 4.000,-- zijn betaald. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de veroordeelde de helft of enig ander deel van de formamide contant heeft ingekocht, aangezien de berichten daarover niets inhouden. De rechtbank zal dit bedrag daarom niet betrekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank ziet daarentegen wel aanleiding om de twee andere uitgaven met betrekking tot dit transport aan de veroordeelde toe te rekenen. Het berichtenverkeer houdt immers in dat de veroordeelde tegen [naam 1] zei dat hij € 6.600,-- aan [bijnaam 2] had gegeven voor de invoerrechten. Vervolgens heeft de veroordeelde tegen Encrochat gebruiker ‘ [bijnaam 1] ’ gezegd dat hij het transportbedrijf € 4.000,-- had betaald.
Daarmee stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde de betalingen met betrekking tot de invoerrechten en het transport zelf heeft verricht. Gelet op het feit dat de veroordeelde in die periode niet beschikte over een bankrekening, kan het niet anders dan dat voornoemde uitgaven contant zijn gedaan. De rechtbank betrekt de contante uitgaven van € 6.600,-- en € 4.000,-- derhalve bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank gelet op de inhoud van de berichten geen aanleiding om de uitgaven te verdelen over de veroordeelde en [naam 2] .
Mercedes-Benz Maybach
De veroordeelde is bij vonnis van 12 oktober 2023 veroordeeld voor het witwassen van een Mercedes-Benz Maybach. Op 13 juni 2018 heeft Uni Lease & Finance GmbH voor € 75.000,-- een Mercedes-Benz Maybach met kenteken [kenteken] gekocht van de veroordeelde. Uit onderzoek kan de handelswaarde van de auto op die betreffende datum worden vastgesteld op € 68.193,--.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de veroordeelde contant € 68.193,-- heeft betaald voor de aanschaf van het betreffende voertuig. De vaststelling dat de veroordeelde het voertuig heeft verkocht aan Uni Lease & Finance GmbH op 13 juni 2018, zegt immers weinig over de vraag of en voor welk (contant) bedrag het voertuig is aangeschaft door de veroordeelde. In het ontnemingsrapport is voorts voor het bepalen van de inkoopprijs van het voertuig gebruik gemaakt van de handelswaarde op de datum dat het voertuig is verkocht aan Uni Lease & Finance GmbH. Dat komt de rechtbank niet logisch voor. Immers, de veroordeelde zal de auto toch vóór die datum moeten hebben aangeschaft. Bij gebrek aan enige concrete aanwijzing wanneer, op welke wijze en voor welk bedrag in contanten de veroordeelde de auto heeft aangeschaft, zal de rechtbank dit bedrag niet betrekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uitgave ‘20 à 25 rooitjes’ in pand [straatnaam]
Deze post betreft een uitgave van € 20.000,-- aan verbouwingskosten voor een pand aan de [straatnaam] . In een OVC-gesprek tussen [naam 3] en [naam 4] heeft [naam 3] gezegd dat ze een rooitje of 60/70 aan kosten hadden gemaakt aan het pand waarvan ‘een rooitje of 20 à 25’ bij de veroordeelde. In een ander gesprek, waar ook de veroordeelde aan deelnam, is gesproken over de verbouwing en heeft de veroordeelde gezegd dat hij geld zou overmaken.
De rechtbank is van oordeel dat enkel op grond van deze twee gesprekken niet kan worden geoordeeld dat dat de veroordeelde daadwerkelijk een
contantebetaling van € 20.000,-- heeft verricht. De rechtbank zal dit bedrag dan ook niet betrekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Huurauto’s
Volgens de officier van justitie kan uit de administratie van de [vennoot] vennootschappen worden afgeleid dat de veroordeelde een contant bedrag van € 25.576,-- heeft voldaan aan de Uni Lease en [vennoot] vennootschappen ten behoeve van de huur van voertuigen. De rechtbank volgt de officier van justitie daarin niet.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden de Uni Lease en [vennoot] vennootschappen een faciliterende rol in een criminele witwasorganisatie waaraan [naam 3] en [naam 4] leiding gaven. De rechtspersonen voldeden niet aan hun administratieve verplichtingen, waardoor zij konden fungeren als een witwasvehikel. De gebrekkige administratie zorgde ervoor dat [naam 3] en zijn relaties gebruik kon maken van voertuigen zonder daarvoor te hoeven betalen, terwijl de eigendom van de voertuigen werd verhuld.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat uit voornoemde administratie, bij gebrek aan andere, van buiten de administratie komende stukken niet valt op te maken dat de veroordeelde daadwerkelijk
contantebetalingen heeft verricht voor de huur van de voertuigen en wel tot dat bedrag. Sterker nog de administratie had ten doel te maskeren dat (onder andere) de veroordeelde niet hoefde te betalen voor de voertuigen waar hij gebruik van maakte. De rechtbank zal dit bedrag niet betrekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Horloges
Aangetroffen horloges
Onder de veroordeelde zijn horloges aangetroffen en in beslag genomen. Twee van deze horloges zijn getaxeerd op een bedrag van in totaal € 6.750,--. De rechtbank constateert dat het ontnemingsrapport en de onderliggende stukken geen informatie bevatten over de aankoop van de betreffende horloges. Omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde daadwerkelijk een contante betaling heeft verricht voor de aanschaf van deze horloges, betrekt de rechtbank dit bedrag niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uitgave van € 9.200,- aan [naam 5] voor een horloge
De rechtbank ziet voldoende aanwijzingen wat betreft de uitgave van € 9.200,-- voor een horloge. Uit het ontnemingsrapport en de onderliggende dossierstukken valt op te maken dat de veroordeelde een bedrag van € 9.200,-- had gegeven aan [naam 5] ‘om een klok te halen’. In een bericht van Gijs van Thuil aan de veroordeelde op 3 april 2020 komt naar voren dat [naam 5] is aangehouden kort nadat de veroordeelde hem het voornoemde bedrag had gegeven. Op het politiebureau bleek dat [naam 5] een bedrag van € 6.445,-- aan contant geld bij zich had en dat hij een horloge had gekocht voor € 3.187,50 bij de juwelier Schaap & Citroen. De veroordeelde heeft in de hoofdzaak bovendien verklaard dat het mogelijk is dat hij € 9.200,-- had meegegeven aan [naam 5] . Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelde een bedrag van € 9.200,-- contant heeft gegeven aan [naam 5] voor de aanschaf van een horloge. De rechtbank betrekt het bedrag van € 9.200,-- bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Minimale uitgaven voor levensonderhoud
In het ontnemingsrapport is een schatting gemaakt van het minimale bedrag dat de veroordeelde zou hebben uitgegeven aan levensonderhoud in de onderzoeksperiode. Deze schatting is gebaseerd op de bedragen voor een bijstandsuitkering voor alleenstaanden. Op basis van deze uitkeringsbedragen is geconcludeerd dat de veroordeelde een bedrag van € 41.294,-- moet hebben uitgegeven aan levensonderhoud in de onderzoeksperiode.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde kosten voor levensonderhoud moet hebben gehad. Aangezien de veroordeelde niet beschikte over een bankrekening, kan het niet anders dan dat deze uitgaven contant zijn gedaan. Dat de veroordeelde volledig zou zijn onderhouden door anderen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarvoor bevinden zich onvoldoende aanwijzingen in het dossier. Het bedrag van € 41.294,-- dat kan gelden als een minimumbedrag dat nodig is voor de kosten voor levensonderhoud wordt daarom betrokken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Conclusie
De rechtbank beschouwt de contante uitgaven van € 6.600,--, € 4.000,--, € 9.200,-- en € 41.294--, dus in totaal € 61.094,--, als wederrechtelijk verkregen voordeel. Niet is gebleken dat de voornoemde uitgaven zijn gedaan uit een legale bron en de rechtbank acht aannemelijk dat het geld is verkregen uit strafbare feiten. Welke strafbare feiten dat zijn en door wie deze zijn gepleegd kan niet worden geconcretiseerd. De grondslag voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is daarom ‘een veroordeling wegens een misdrijf’ als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij merkt de rechtbank op dat de veroordeling van 12 oktober 2023 mede misdrijven betreft waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat het gaat om uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan tijdens het plegen van die feiten.
3.5.
De conclusie
Concluderend gaat de rechtbank uit van de volgende berekening:
Beginsaldo contant geld: € 0,--
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen: € 0,--
-/- Eindsaldo contant geld: € 22.525,--
Beschikbaar voor het doen van uitgaven: € 0,--
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen: € 61.094,--
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 83.619,--
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 83.619,--.
3.6.
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn niet is overschreden. De behandeling van de strafzaak in eerste aanleg heeft lang geduurd, maar vanwege de omvang en complexiteit van de zaak heeft dat geen schending van de redelijke termijn opgeleverd. De ontnemingszaak is vervolgens voortvarend behandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om de betalingsverplichting te matigen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 83.619,--.

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
5. De beslissing
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 83.619,--(ZEGGE: DRIEËNTACHTIGDUIZEND ZESHONDERDNEGENTIEN EURO);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 83.619,--(ZEGGE: DRIEËNTACHTIGDUIZEND ZESHONDERDNEGENTIEN EURO)aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 (DUIZENDTACHTIG)dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Dantuma--Hieronymus, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2024.