ECLI:NL:RBDHA:2024:21210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09/767381-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in zaak Taxus

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 09/767381-20. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De zaak betreft een veroordeelde, geboren in 1961 in Marokko, die eerder was veroordeeld voor onder andere medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzittingen van 9 januari 2023, 17 mei 2024, 18 oktober 2024 en 25 november 2024 gehouden. Tijdens deze zittingen zijn de standpunten van de officier van justitie, mr. N. Oosterveld, en de raadsman van de veroordeelde, mr. L.J.B.G. van Kleef, besproken. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou schatten op € 509.204,--, gebaseerd op een investering van de veroordeelde in een partij hasj. De verdediging betwistte echter dat de veroordeelde dit bedrag daadwerkelijk had betaald. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde het bedrag van € 833.333,33 had geïnvesteerd in de hasjpartij. De rechtbank oordeelde dat de vordering van het openbaar ministerie niet aannemelijk was en wees deze af. Tevens werd een verzoek om getuigen te horen afgewezen, nu de vordering tot ontneming werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767381-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] (Marokko),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 januari 2023 (regie) en 17 mei 2024 (regie) en de terechtzitting van 18 oktober 2024 en 25 november 2024 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden met een conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de conclusie van eis van de officier van justitie van 21 november 2023 en de conclusie van antwoord van de zijde van de verdediging van 31 juli 2024.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de standpunten die de officier van justitie mr.
N. Oosterveld en de raadsman van veroordeelde mr. L.J.B.G. van Kleef op de terechtzitting naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 509.204,-- en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De beoordeling

3.1.
Het strafvonnis
De rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 12 oktober 2023 veroordeeld voor onder andere medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A, van de
Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de inleidende vordering. Zij heeft zich bij de berekening van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel onder andere gebaseerd op de vermogensvergelijking in een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 21 juli 2022 (hierna: het ontnemingsrapport) naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld.
Het standpunt van de officier van justitie komt erop neer dat op grond van chatberichten van met name 12 april 2020 en 18 mei 2020 tussen de veroordeelde en [naam] en anderen alsook de verklaring van [naam] van 17 mei 2021 aannemelijk is dat de veroordeelde een bedrag van € 833.333,33 heeft geïnvesteerd in een in België onderschepte partij hasj uit Marokko. Rekening houdend met het begin- en eindvermogen van de veroordeelde levert dat de volgende berekening op:
Beginvermogen (1 februari 2017) € 558.222,00
+/+ Legale ontvangsten € 16.500,00
-/- Eindvermogen (18 mei 2020) € 250.593,00
Beschikbaar voor uitgaven € 324.129,00
-/- Feitelijke uitgaven € 833.333,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 509.204,00
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat de veroordeelde het bedrag van € 833.333,33 heeft betaald.
3.4.
De overwegingen
De vordering
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelde een investering van € 833.333,33 heeft gedaan in een partij van 2.550 kilogram hasj. Die partij was onderdeel van een grotere partij hasj van 11.000 kilogram die later in beslag is genomen. De rechtbank heeft de veroordeelde weliswaar veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de invoer van de grotere partij van 11.000 kilogram hasj en heeft daarbij geoordeeld dat hij de initiator was van dit transport, maar in het vonnis is niet vastgesteld dat de veroordeelde geld heeft geïnvesteerd in die betreffende partij.
Uit het ontnemingsrapport en de daaraan ten grondslag gelegde dossierstukken valt evenmin af te leiden dat de veroordeelde geld heeft betaald of vermogen heeft geïnvesteerd. Uit de aanwijzingen dat de opbrengst van voormelde 2.250 kilogram door drie mensen zou worden gedeeld (waaronder de veroordeelde) en dat de inkoopwaarde daarvan 2,5 miljoen euro was, kan niet worden afgeleid dat de veroordeelde ook daadwerkelijk ten laste van zijn vermogen de inkoop van (een deel van) die partij hasj op zich heeft genomen. Onduidelijk blijft op welke wijze en door wie de hasj is ingekocht. De rechtbank wijst de vordering daarom af.
Verzoek tot het horen van [naam]
De raadsman heeft ter terechtzitting opnieuw het verzoek gedaan [naam] als getuige te horen. Nu de vordering tot ontneming wordt afgewezen zal ook dit getuigenverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering van het openbaar ministerie ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2024.