6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van het slachtoffer [naam] . Hij heeft met zijn mededaders een heftige, gewelddadige gijzelingssituatie gefingeerd met de bedoeling om het slachtoffer angst aan te jagen en hem geld afhandig te maken. De verdachte heeft op dat moment kennelijk geen enkele rekening gehouden met de impact die dit soort feiten op een slachtoffer kunnen hebben. Dit is een zeer kwalijk feit.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 november 2024. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 18 november 2024. Daaruit volgt – kort samengevat – dat geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen aan de verdachte.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming Noord Nederland van 14 november 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte zich sinds zijn schorsing positief heeft ontwikkeld. Hij heeft werk, een stabiele relatie en zijn woonplek is op orde. De verdachte komt zijn afspraken met de jeugdreclassering na en er is een positieve samenwerking opgebouwd. Doordat het nu lange tijd goed met hem gaat, schat de jeugdreclassering de kans op recidive aanzienlijk lager in. De jeugdreclassering is dan ook van mening dat de positieve ontwikkeling die hij bijna twee jaar geleden in gang heeft gezet, niet doorkruist moet worden met een detentiestraf. De verdachte zal dan alles waar hij hard voor heeft gewerkt weer kwijtraken. Niet alleen zal zijn werk stil komen te liggen, maar de verdachte zal dan ook zijn woonplek kwijtraken. En zonder deze positieve en stabiele factoren zal de kans op recidive aanzienlijk groter worden. De verdachte is zich ervan bewust dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd en heeft daar spijt van. Niet voor zichzelf maar voor het slachtoffer. Een (forse) werkstraf, rekening houdend met de inmiddels langdurige schorsing van de voorlopige hechtenis, zal in de optiek van de jeugdreclassering passender zijn. Binnen de huidige maatregel jeugdreclassering ziet de jeugdreclassering nog voldoende mogelijkheden om de verdachte verder te begeleiden en de positieve ontwikkeling vast te blijven houden. Een eventuele overdracht naar de volwassen reclassering is niet in het belang van de verdachte. Integendeel, een overdracht naar de volwassenreclassering wordt juist als risico gezien. Het wantrouwen van de verdachte naar de hulpverlening en mensen om hem heen is dusdanig groot, dat met een overdracht er waarschijnlijk meer kapot gemaakt wordt dan nodig is.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 21 maart 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. In deze zaak is die termijn met vier maanden overschreden. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor een afpersing een taakstraf vanaf 60 uur, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie.
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de relatief beperkte rol van de verdachte. Het bewezen verklaarde feit speelde zich immers af tegen de achtergrond van een grotere zaak waarin zijn moeder en haar (toenmalige) vriend al langer bezig waren om het slachtoffer geld afhandig te maken. Gelet op de rollen die zij als mededaders van het bewezen verklaarde feit hebben vervuld, houdt de rechtbank het ervoor dat de verdachte door hen is meegesleept en dat zij dus, mede gelet op hun aannemelijke overwicht als (partner van een) ouder, allerminst een goede invloed op de naar verhouding nog jonge verdachte hebben gehad. Daarnaast houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat de verdachte lang in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gelopen en zich daarbij goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Tot slot houdt de rechtbank, zoals hierboven benoemd, rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 30 uren opleggen. De dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zullen hierbij in mindering worden gebracht (volgens de berekening van de rechtbank 3 dagen).
De rechtbank vindt het van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom wordt de taakstraf geheel voorwaardelijk opgelegd, als waarschuwing en zodat de verdachte zich met hulp van toezicht en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. De rechtbank zal daarbij bijzondere voorwaarden opleggen, zoals de meldplicht, begeleid wonen, contact met een coach, urinecontroles en het behouden van een dagbesteding.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. De verdachte heeft geen rechtstreeks contact gehad met het slachtoffer en het ligt ook niet in de lijn der verwachting dat de verdachte alsnog contact met hem zal opnemen.