ECLI:NL:RBDHA:2024:21136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09-032385-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met geweld door minderjarige verdachte

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 december 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die samen met mededaders een poging tot afpersing heeft gepleegd. De verdachte heeft op 13 januari 2023 in Maasdijk, gemeente Westland, een heftige gijzelingssituatie gefingeerd via Facetime, waarbij hij een vuurwapen en een hakmes heeft getoond om het slachtoffer te dwingen tot afgifte van geld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 21 november 2024, waar de officier van justitie mr. R. Knobbout en de verdediger mr. F.M.H. van Mullekom aanwezig waren. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft rekening gehouden met de relatief beperkte rol van de verdachte, zijn positieve ontwikkeling tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de taakstraf niet ten uitvoer gelegd zolang hij zich aan de voorwaarden houdt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-032385-23 en 18-127638-21 (tul)
Datum uitspraak: 5 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzitting van 21 november 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. F.M.H. van Mullekom te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 januari 2023 te Maasdijk, gemeente Westland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [naam] te dwingen tot afgifte van enig goed, te weten enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [naam] en/of een derde toebehoorde(n), met dat oogmerk:
- die [naam] heeft gebeld en aan te geven dat hij de berichten van zijn telefoon moest verwijderen en/of
- die [naam] heeft gebeld via Facetime en een (gefingeerde) gijzelingssituatie heeft voorgewend en/of daarbij zichtbaar voor die [naam] een vuurwapen op het hoofd en/of een groot hakmes bij de nek van een op dat Facetime gesprek zichtbaar persoon heeft gehouden en/of
- heeft gezegd dat dit het gevolg was van het feit dat die [naam] teveel had gepraat en/of
- heeft geroepen: 'Hey mattie, betalen jongen, betalen voor die kankerbaas, je gaat betalen jongen', althans woorden van gelijk aard en/of strekking;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal DH5R023005 Noord Korea, van de Districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 620) en het proces-verbaal Nrd-Korea/DH5R023005 [de verdachte] van de Districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 137).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 november 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 14 januari 2023
(p. 60-107 van het proces-verbaal DH5R023005 Noord Korea);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 januari 2023 (p. 33-53 van het proces-verbaal Nrd-Korea/DH5R023005 [de verdachte] ).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 13 januari 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld, [naam] te dwingen tot afgifte van enig goed, te weten enig geldbedrag, dat aan die [naam] toebehoorde, met dat oogmerk:
- die [naam] heeft gebeld via Facetime en een gijzelingssituatie heeft voorgewend en daarbij zichtbaar voor die [naam] een vuurwapen op het hoofd en een groot hakmes bij de nek van een op dat Facetime gesprek zichtbaar persoon heeft gehouden en
- heeft gezegd dat dit het gevolg was van het feit dat die [naam] had gepraat en
- heeft geroepen: 'Hey mattie, betalen jongen, betalen voor die kankerbaas, je gaat betalen jongen',
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan 57 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren. Daaraan zouden de bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden zoals deze zijn geadviseerd door Reclassering Nederland, alsmede een contactverbod met het slachtoffer en de verplichting tot het verkrijgen en behouden van een dagbesteding.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de geringe rol die de verdachte had bij het bewezen verklaarde feit. De verdachte beseft dat hij anders had moeten handelen en heeft ook spijt van wat het slachtoffer is aangedaan. De verdachte loopt al ruim anderhalf jaar in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Hij heeft zich aan alle voorwaarden gehouden. Gelet hierop verzoekt de verdediging om een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van beperkte duur op te leggen en niet daarnaast nog een voorwaardelijke jeugddetentie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van het slachtoffer [naam] . Hij heeft met zijn mededaders een heftige, gewelddadige gijzelingssituatie gefingeerd met de bedoeling om het slachtoffer angst aan te jagen en hem geld afhandig te maken. De verdachte heeft op dat moment kennelijk geen enkele rekening gehouden met de impact die dit soort feiten op een slachtoffer kunnen hebben. Dit is een zeer kwalijk feit.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 november 2024. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 18 november 2024. Daaruit volgt – kort samengevat – dat geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen aan de verdachte.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming Noord Nederland van 14 november 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte zich sinds zijn schorsing positief heeft ontwikkeld. Hij heeft werk, een stabiele relatie en zijn woonplek is op orde. De verdachte komt zijn afspraken met de jeugdreclassering na en er is een positieve samenwerking opgebouwd. Doordat het nu lange tijd goed met hem gaat, schat de jeugdreclassering de kans op recidive aanzienlijk lager in. De jeugdreclassering is dan ook van mening dat de positieve ontwikkeling die hij bijna twee jaar geleden in gang heeft gezet, niet doorkruist moet worden met een detentiestraf. De verdachte zal dan alles waar hij hard voor heeft gewerkt weer kwijtraken. Niet alleen zal zijn werk stil komen te liggen, maar de verdachte zal dan ook zijn woonplek kwijtraken. En zonder deze positieve en stabiele factoren zal de kans op recidive aanzienlijk groter worden. De verdachte is zich ervan bewust dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd en heeft daar spijt van. Niet voor zichzelf maar voor het slachtoffer. Een (forse) werkstraf, rekening houdend met de inmiddels langdurige schorsing van de voorlopige hechtenis, zal in de optiek van de jeugdreclassering passender zijn. Binnen de huidige maatregel jeugdreclassering ziet de jeugdreclassering nog voldoende mogelijkheden om de verdachte verder te begeleiden en de positieve ontwikkeling vast te blijven houden. Een eventuele overdracht naar de volwassen reclassering is niet in het belang van de verdachte. Integendeel, een overdracht naar de volwassenreclassering wordt juist als risico gezien. Het wantrouwen van de verdachte naar de hulpverlening en mensen om hem heen is dusdanig groot, dat met een overdracht er waarschijnlijk meer kapot gemaakt wordt dan nodig is.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 21 maart 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. In deze zaak is die termijn met vier maanden overschreden. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor een afpersing een taakstraf vanaf 60 uur, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie.
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de relatief beperkte rol van de verdachte. Het bewezen verklaarde feit speelde zich immers af tegen de achtergrond van een grotere zaak waarin zijn moeder en haar (toenmalige) vriend al langer bezig waren om het slachtoffer geld afhandig te maken. Gelet op de rollen die zij als mededaders van het bewezen verklaarde feit hebben vervuld, houdt de rechtbank het ervoor dat de verdachte door hen is meegesleept en dat zij dus, mede gelet op hun aannemelijke overwicht als (partner van een) ouder, allerminst een goede invloed op de naar verhouding nog jonge verdachte hebben gehad. Daarnaast houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat de verdachte lang in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gelopen en zich daarbij goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Tot slot houdt de rechtbank, zoals hierboven benoemd, rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 30 uren opleggen. De dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zullen hierbij in mindering worden gebracht (volgens de berekening van de rechtbank 3 dagen).
De rechtbank vindt het van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom wordt de taakstraf geheel voorwaardelijk opgelegd, als waarschuwing en zodat de verdachte zich met hulp van toezicht en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. De rechtbank zal daarbij bijzondere voorwaarden opleggen, zoals de meldplicht, begeleid wonen, contact met een coach, urinecontroles en het behouden van een dagbesteding.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. De verdachte heeft geen rechtstreeks contact gehad met het slachtoffer en het ligt ook niet in de lijn der verwachting dat de verdachte alsnog contact met hem zal opnemen.

7.De benadeelde partij

In het dossier bevindt zich een formulier van het slachtoffer [naam] . Op dit formulier staan de parketnummers van de zaken van de medeverdachten vermeld en niet het parketnummer van de verdachte. Daarnaast staat onder de rubriek ‘Datum of periode strafbaar feit’ als pleegperiode vermeld: van 14 december 2022 tot en met 19 december 2022, terwijl het onderhavige feit zich heeft afgespeeld op 13 januari 2023. Anders dan de officier van justitie, gaat de rechtbank er daarom vanuit dat het slachtoffer zich in de zaak van de verdachte niet als benadeelde partij heeft gesteld en dus ook geen schadevergoeding heeft gevorderd.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 18-127638-21 door de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland op 22 oktober 2021 voorwaardelijke opgelegde straf van 60 uren, deels ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden. De verdachte zal 30 uren moeten werken. De vordering zal voor het overige moeten worden afgewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering primair af te wijzen omdat het in het belang van de verdachte is dat de begeleiding van de jeugdreclassering nog voortduurt. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf van 22 oktober 2021 gevorderd. Uit de justitiële documentatie blijkt dat op 22 oktober 2021 een straf is opgelegd met een proeftijd van vier jaren. Dat is wettelijk niet mogelijk in het kader van het jeugdstrafrecht. Uit de justitiële documentatie blijkt ook dat op 20 februari 2023 de proeftijd is verlengd, maar ook dat de opgelegde straf al gedeeltelijk ten uitvoer is gelegd. Het is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk of de verdachte nog wel in een proeftijd liep, dan wel in hoeverre de voorwaardelijk opgelegde straf al ten uitvoer is gelegd. De rechtbank zal om die reden de vordering van de officier van justitie afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
45, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
medeplegen van poging tot afpersing;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
30 (dertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (3 dagen), bij de eventuele tenuitvoerlegging van deze werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming Noord Nederland op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. in het ZCNN of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door Jeugdbescherming Noord Nederland en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
3. zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van verdovend(e) middel(en) en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
4
.gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door/vanuit een coach, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
5. gedurende de proeftijd een zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming Noord Nederland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
de vordering tenuitvoerlegging
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 oktober 2021 van de kinderrechter van rechtbank Noord-Nederland aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, kinderrechter,
en mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2024.