ECLI:NL:RBDHA:2024:21084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09-308967-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor medeplegen van vrijheidsberoving, diefstal en afpersing

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van een vrijheidsberoving. De feiten vonden plaats in de periode van 21 tot en met 22 oktober 2023 te Zoetermeer, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [naam 1], heeft ontvoerd. Het slachtoffer werd geslagen en gedwongen om in zijn auto plaats te nemen, waarna hij zijn telefoon, bankpasjes en bijbehorende pincodes moest afgeven. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer urenlang rondgereden en geprobeerd hem te beroven van geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend en heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [naam 2], afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de schade rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-308967-23 en 09-221586-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 5 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 21 november 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.A. de Vries en de advocaat van de verdachte is mr. A.R. Rens te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I(09-308967-23)
1. het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam 1] in of omstreeks de periode van 21 oktober 2023 tot en met 22 oktober 2023 te Zoetermeer;
2. het in vereniging plegen van een diefstal van een of meer geldbedragen van [naam 1] door middel van een valse sleutel in of omstreeks de periode van 21 oktober 2023 tot en met 22 oktober 2023 te Zoetermeer;
3. het in vereniging plegen van een afpersing van [naam 1] in of omstreeks de periode van 21 oktober 2023 tot en met 22 oktober 2023 te Zoetermeer;
4. het voorhanden hebben van een stroomstootwapen op 5 december 2023 te Zoetermeer;
Dagvaarding II(09-221586-23)
heling van een scooter op 28 augustus 2023 te Benthuizen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het (overige) ten laste gelegde bij dagvaarding I onder 1, 2, 3 en 4 en bij dagvaarding II.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 2 en 3 ten laste gelegde bepleit en heeft zich ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 en 4 en bij dagvaarding II ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding I feiten 1 en 4 en dagvaarding II
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Dagvaarding I, feit 1 (wederrechtelijke vrijheidsberoving) en feit 4 (stroomstootwapen)
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal Dossier Curaçao, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer-Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 543).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 november 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 22 oktober 2023 (p. 154-162);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 december 2023 (p. 359-361);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 december 2023 (p. 364-366).
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023267495, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 83).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 november 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 22 augustus 2023 (p. 7-9);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 augustus 2023 (p. 14-32).
3.5
Bewijsmiddelen dagvaarding I feit 2 (diefstal) en feit 3 (afpersing)
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
Bewijsoverwegingen dagvaarding I feit 2 (diefstal) en feit 3 (afpersing)
Uit het dossier blijkt dat de aangever [naam 1] via de app Badoo met een meisje genaamd [naam 3] een afspraak had gemaakt voor 21 oktober 2023. Zij hadden afgesproken dat zij elkaar zouden ontmoeten aan de [adres 2] in Zoetermeer. Toen de aangever op 21 oktober 2023 aankwam op de afgesproken plek kwamen er vier jongens zijn kant op lopen. De aangever is direct voor hen weggelopen in de richting van zijn auto, maar de jongens hebben hem weten in te halen nog voordat hij kon instappen. Drie van de vier jongens hadden een bivakmuts op, de andere droeg een integraalhelm. De jongens zijn om de aangever heen gaan staan, hebben hem geslagen en gedwongen in zijn auto op de achterbank plaats te nemen. Eenmaal in de auto kreeg hij een jas over zijn hoofd en moest hij onmiddellijk zijn telefoon afgeven. In zijn telefoonhoesje bevonden zich ook zijn passen. De aangever moest vervolgens zijn pincodes van de bankpassen en de inloggegevens van zijn bankapp geven. Gedurende de avond en de hele nacht van 21 op 22 oktober 2023 is de aangever in zijn eigen auto rondgereden en meerdere malen bevraagd naar de pincodes en inloggegevens. In de vroege ochtend van 22 oktober 2023 is de aangever ook gevraagd om naar het alarmnummer te bellen van de Rabobank zodat de rekening van de aangever gedeblokkeerd zou worden. Toen de aangever eindelijk werd vrijgelaten en de aangever naar de politie was gereden, bleek er geld van zijn rekening te zijn gepind en geld van zijn rekening te zijn overgemaakt naar andere rekeningen.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij betrokken is geweest bij de ontvoering van de aangever. Hij was er vanaf het begin bij en heeft gedurende de nacht de auto van de aangever bestuurd. Door de verdediging is bepleit dat de verdachte niet ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de diefstal van het geld en de afpersing van de aangever. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte ten aanzien van deze feiten niet nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten. De verdachte heeft namelijk geen handelingen verricht die specifiek zien op deze feiten, maar zich de betreffende avond en nacht slechts geconcentreerd op het besturen van de auto.
Anders dan door de verdediging is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte onmiskenbaar gericht is geweest op het gezamenlijk uitvoeren van het plan om de aangever geweld aan te doen en hem geld afhandig te maken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat voor het aannemen van medeplegen in dit verband geen sprake hoeft te zijn van een voorafgaande planning of uitgebreid vooroverleg. Een vorm van stilzwijgende samenwerking is voldoende. De rechtbank is van oordeel dat van zo’n samenwerking in ieder geval sprake is geweest. Dit mede gelet op het feit dat de verdachte vanaf begin tot eind aanwezig is geweest bij de urenlange ontvoering van de aangever en zich dus op geen enkel moment heeft onttrokken. Tevens heeft de verdachte zelf verklaard dat het plan was om de confrontatie met de aangever aan te gaan en dat daarbij ook geweld zou worden gebruikt. Dat er over het vervolg van de avond en nacht wellicht geen afspraken waren gemaakt, doet niets af aan het oordeel van de rechtbank. Temeer nu de verdachte - gezien zijn rol als bestuurder van de auto - een onmisbare bijdrage heeft geleverd aan de feiten.
Specifiek ten aanzien van de afpersing overweegt de rechtbank aanvullend het volgende. Uit de aangifte blijkt dat de aangever in de auto zijn telefoon met pasjes heeft moeten afstaan aan de bestuurder. Hoewel de verdachte ontkent de telefoon en de informatie te hebben gevraagd en hij zegt er ook niets over te hebben gehoord, kan het - gelet op de beperkte ruimte in de auto - naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte dit heeft meegekregen. Bovendien heeft de verdachte wel verklaard de telefoon van de aangever ook in zijn handen te hebben gehad zonder daarvoor een duidelijke verklaring te geven.
Tenslotte overweegt de rechtbank ten aanzien van de diefstal van het geld aanvullend het volgende. Uit de analyse van de bankgegevens van de aangever blijkt dat er op 22 oktober 2023 met de pas van de aangever om 07.51 uur is gepind bij een geldautomaat gelegen aan de [straatnaam 1] in Zoetermeer en dat er meerdere bedragen zijn overgeschreven van de rekening van de aangever naar de rekeningen van [naam 4] en [naam 5] . Om 08.06 uur is ook geprobeerd geld te pinnen, maar dat is mislukt. Hiernaast blijkt uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte dat hij samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tussen 07.48:04 uur en 08.10:04 gebruik maakte van basisstation gelegen op de [straatnaam 2] in Zoetermeer. De geldmaat gelegen op de [straatnaam 1] in Zoetermeer ligt binnen het gebied van dit basisstation. Ook blijkt uit die gegevens dat de verdachte veelvuldig (te weten twaalf keer) telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachte [medeverdachte 2] rond de tijdstippen van het pinnen en de poging daartoe. Oftewel twaalf keer in een tijdspanne van ongeveer 22 minuten, telkens korte contactmomenten. Over de aard van deze gesprekken heeft de verdachte geen verklaring gegeven. Op basis van de pin- en telefoongegevens concludeert de rechtbank dat de verdachte meerdere malen (voor, tijdens en na de pinmomenten) telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachte die heeft gepind op 22 oktober 2023. Voor het overschrijven van de geldbedragen geldt dat dit allemaal moet hebben plaatsgevonden in de aanwezigheid van de verdachte. De verdachte is dus niet alleen aanwezig geweest bij de gesprekken over de overschrijvingen, hij heeft ook een actieve rol gehad bij het opnemen van het geld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de afpersing en de diefstal van het geld – door middel van het pinnen en de overschrijvingen -van de aangever.
3.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
09-308967-23
1
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 21 oktober 2023 tot en met 22 oktober 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [naam 1]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door
- een dreigende situatie voor die [naam 1] te doen ontstaan door hun overwicht in aantal en door met bivakmutsen/
eenhelm op om die [naam 1] te gaan staan en in het gezicht van die [naam 1] te slaan en
- op dreigende toon tegen die [naam 1] te zeggen dat hij mee moest komen en plaats moest nemen op de middelste plek op de achterbank in zijn auto en een jas over het hoofd van die [naam 1] te doen en op de achterbank van die [naam 1] plaats te nemen en naast die auto te posten;
2
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 21 oktober 2023 tot en met 22 oktober 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen, die aan [naam 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door met een valse sleutel, te weten het onbevoegd pinnen met een of meerdere bankpasjes en het onbevoegd geld overschrijven via een bankapp naar andere rekeningnummers;
3
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 21 oktober 2023 tot en met 22 oktober 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en bankpasjes, die aan die [naam 1] toebehoorden door
- een dreigende situatie voor die [naam 1] te doen ontstaan door hun overwicht in aantal en door met bivakmutsen/
eenhelm op om die [naam 1] te gaan staan en in het gezicht van die [naam 1] te slaan en
- op dreigende toon tegen die [naam 1] te zeggen dat hij mee moest komen en plaats moest nemen op de middelste plek op de achterbank in zijn auto en een jas over het hoofd van die [naam 1] te doen en op de achterbank van die [naam 1] plaats te nemen en naast die auto te posten en
- op dreigende/dwingende toon tegen die [naam 1] te zeggen dat hij zijn telefoon, bankpasjes en bijbehorende
codesmoest afgeven;
4
hij op 5 december 2023 te Zoetermeer een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
09-221586-23
hij op 28 augustus 2023 te Benthuizen, gemeente Alphen aan den Rijn, een scooter voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 45 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van 120 uren gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen straf op te leggen waardoor de verdachte weer terug zou moeten naar de jeugdgevangenis. De verdachte heeft zich grotendeels aan de schorsende voorwaarden gehouden. Daarnaast beseft de verdachte dat hij andere keuzes had moeten maken. Indien de verdachte voor alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld dan verzoekt de raadsman om de strafeis te volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten. Hij heeft allereerst samen met anderen het slachtoffer [naam 1] urenlang ontvoerd. Daarbij is het slachtoffer geslagen en gedwongen om in de auto plaats te nemen. Vervolgens heeft het slachtoffer zijn telefoon, zijn bankpasjes en ook zijn (pin)codes moeten afgeven. Hierna hebben zij urenlang met het slachtoffer rondgereden en meerdere pogingen ondernomen om hem te beroven. De verdachte had daarbij een cruciale rol aangezien hij volgens zijn eigen verklaring de enige persoon was die de auto kon besturen. Tijdens de ontvoering hadden de daders ook toegang tot de persoonlijke gegevens van het slachtoffer, waaronder adresgegevens van familieleden.
De rechtbank vindt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een buitengewoon ernstig feit, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten de vrijheid en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer ernstig hebben aangetast. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat het slachtoffer gedurende de ontvoering urenlang geen idee heeft gehad wat de verdachten met hem van plan waren, hoe lang het zou duren en hoe de situatie voor hem zou eindigen, hetgeen uitermate angstaanjagend voor hem moet zijn geweest. Het slachtoffer is ook nadat hij is vrijgelaten zeer angstig gebleven, met name over de veiligheid van zijn familie.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 oktober 2024. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit betekent dat het strafblad niet strafverzwarend werkt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 november 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat in de periode dat de verdachte meer in beeld was, zichtbaar is geworden dat hij voldoende sociale vaardigheden heeft om in groepsverband of in groepssituaties zichzelf staande te houden. Het afgelopen jaar is de verdachte niet weer in contact gekomen met de politie. Dat duidt erop dat de verdachte juiste keuzes kan en wil maken. De Raad ziet geen gronden aanwezig om een gedragsinterventie te adviseren. De verdachte heeft geen langdurige of uitgebreide antecedenten die duiden op een gedragspatroon dat bijgestuurd moet worden. De verdachte beseft dat hij betrokken is geraakt bij iets wat fout was en dat hij daar de consequenties van heeft ondervonden (en nog zal) ondervinden.
De begeleiding door de jeugdreclassering heeft geresulteerd in een negatieve terugmelding. De dagbesteding is in overleg met de coach beëindigd. De verdachte is weinig gemotiveerd om een opleiding te gaan volgen, alhoewel hij geen startkwalificatie heeft. Het recidiverisico is laag. De Raad is van mening dat de verdachte hulp nodig heeft, maar de vraag is of dit binnen het strafrechtelijk kader dient plaats te vinden. Door de Raad wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarbij de periode van voorlopige hechtenis als onvoorwaardelijk strafdeel geldt. Indien er nog een onvoorwaardelijk deel resteert adviseert de Raad een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming west van 25 oktober 2024.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving ontbreken er oriëntatiepunten. Wanneer wordt gekeken naar een (min of meer) vergelijkbaar strafbaar feit, zoals een woningoverval, dan staat daar zes maanden jeugddetentie genoemd als oriëntatiepunt voor de straftoemeting. Voor een afpersing in vereniging is het oriëntatiepunt een taakstraf vanaf 60 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen, zoals het georganiseerd karakter van de groep, de plaats van het delict, aard en ernst van het geweld en de kwetsbaarheid van het slachtoffer.
Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment opnieuw gedetineerd raken van de verdachte zeer onwenselijk is. De verdachte heeft zich grotendeels aan zijn schorsende voorwaarden gehouden en is niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie. Om deze reden, maar ook gelet op het feit dat de verdachte tot op zekere hoogte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, te weten (volgens de berekening van de rechtbank) 45 dagen. Ter voorkoming van recidive zal een deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden. De rechtbank acht het in het belang van de verdachte dat hij contact blijft houden met een coach, zodat hij iemand heeft met wie hij kan praten over het verleden, en met wie hij kan nadenken over zijn toekomst. De rechtbank zal deze verplichting tot het meewerken met een coach, met daaraan de meldplicht gekoppeld, gelet op de leeftijd van de verdachte en zijn geringe hulpvraag, beperken tot een duur van negen maanden. Na deze periode zullen alleen de algemene voorwaarden nog verbonden zijn aan het voorwaardelijke strafdeel.
Tot slot zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 150 uren. Gelet op de ernst van de strafbare feiten legt de rechtbank aan de verdachte meer uren op dan door de officier van justitie is geëist. De verdachte dient de consequenties van zijn (delict)gedrag te ervaren door een fors aantal uren te werken.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 1379,90 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op materiële schade. Ook is € 30,- aan proceskosten verzocht en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is en heeft daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat er rekening wordt gehouden met het feit dat de verdachte de scooter niet heeft gestolen. De vordering zou daarom afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bij dagvaarding II bewezen verklaarde feit en waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat het de verdachte is geweest die de schade heeft veroorzaakt waarvoor de benadeelde partij een vergoeding wenst.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 47, 63, 77 a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282, 311, 317 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 van dagvaarding I (09-308967-23) ten laste gelegde feiten en het ten laste gelegde feit van dagvaarding II (09-221586-23) heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
09-308967-23
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 3:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
09-221586-23
schuldheling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
90 (negentig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis (45 dagen) doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
45 (vijfenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende negen maanden meldt bij Jeugdbescherming west op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2
.gedurende de eerste negen maanden van de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door/vanuit E25 of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden voor de duur van negen maanden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
de vordering van de benadeelde partij
verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, kinderrechter,
en mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2024.