ECLI:NL:RBDHA:2024:21050
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, had beroep ingesteld tegen het besluit van 5 november 2024, waarin de maatregel werd opgelegd. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 29 november 2024 de gronden van het beroep indiende en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Smeulders, op 5 december 2024 reageerde. De rechtbank sloot het onderzoek op 6 december 2024.
De rechtbank overwoog dat indien de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard moet worden. Eiser voerde aan dat hij minderjarig is en vroeg om een schouw, maar de rechtbank oordeelde dat eiser op basis van zijn Keniaanse paspoort, dat door de afdeling Falsificaten was goedgekeurd, meerderjarig was. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor nader onderzoek naar de leeftijd van eiser, aangezien zijn stelling dat hij minderjarig is niet onderbouwd was.
Daarnaast bleek uit het proces-verbaal dat eiser op 5 november 2024 op Schiphol was aangekomen en dezelfde dag een asielaanvraag had ingediend, waarna de bewaringsmaatregel was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzing was dat eiser meer dan 24 uur in de lounge had verbleven, en concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.