In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU voor verblijf bij een minderjarig Nederlands kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 28 september 2023 is ontvangen en dat de minister uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag een beslissing had moeten nemen. De minister heeft eiseres op 9 oktober 2023 geïnformeerd dat zij uiterlijk op 28 maart 2024 een beslissing kon verwachten. Eiseres heeft de minister op 5 juni 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn is gebeurd. Hierdoor is het beroep terecht ingesteld, aangezien eiseres meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft aangetekend.
De rechtbank heeft besloten dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, en dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.