ECLI:NL:RBDHA:2024:2102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen inreisverbod opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 13 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, beroep had ingesteld tegen een inreisverbod dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Het inreisverbod, dat op 9 november 2022 was vastgesteld, had een duur van twee jaar. De eiser had zijn beroep op 27 november 2023 ingediend, maar de rechtbank moest beoordelen of dit beroep tijdig was ingediend. Volgens de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de termijn voor het indienen van beroep vier weken na de bekendmaking van het besluit. De rechtbank concludeerde dat de bekendmaking op 14 november 2022 had plaatsgevonden, waardoor de termijn voor het indienen van beroep op 15 november 2022 was aangevangen. Aangezien het beroep pas op 4 december 2023 was ingediend, was het niet tijdig en verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

De rechtbank overwoog dat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en de rechter, mr. A. de Gooijer, was aanwezig, samen met de griffier, mr. R. Kloppers. De rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd bekendgemaakt op dezelfde dag, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37995
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Procesverloop

1. Bij besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatsecretaris aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op 27 november 2023.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift op 25 januari 2024.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.4.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

3. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep tegen het inreisverbod ontvankelijk is. In dit geval bedraagt de termijn om tegen het bestreden besluit beroep in te dienen, gelet op artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), namelijk vier weken. Dit roept de vraag op of het beroep tijdig is ingediend. Is dit niet het geval, dan dient de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk te verklaren, behalve als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
4.1.
Uit het proces-verbaal van bevindingen voornemenprocedure inreisverbod blijkt dat het voornemen om een inreisverbod op te leggen op 5 oktober 2022 aan eiser in persoon is uitgereikt. Daarin staat tevens vermeld dat dit ook in het Spaans kenbaar is gemaakt. Dit proces-verbaal is op ambtsbelofte opgemaakt.
4.2.
Het inreisverbod is vervolgens opgelegd bij besluit van 9 november 2022 en is op voorgeschreven wijze, zoals blijkt uit artikel 66a, vijfde lid, van de Vw 2000, bekend gemaakt. In het bestreden besluit staat vermeld dat het besluit is toegezonden aan eiser en dat er mededeling wordt gedaan in de Staatscourant. Deze mededeling is op 14 november 2022 in de Staatscourant gedaan. [1]
4.3.
Nu uit de stukken in het dossier blijkt dat het bestreden besluit op 9 november 2022 aan eiser is toegezonden en er mededeling is gedaan in de Staatscourant, is het besluit conform artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan eiser bekendgemaakt. De wettelijke beroepstermijn van vier weken is, gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aangevangen op 15 november 2022, de dag na de bekendmaking in de Staatscourant. De rechtbank stelt vast dat het beroep op 4 december 2023 is ingediend, waardoor dit gelet op artikel 6:9 van de Awb niet tijdig is ingediend. Er is niet gebleken van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2024 door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kloppers, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stcrt. 2022, nr. 30959.