ECLI:NL:RBDHA:2024:21016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.45825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. T. Esen en mr. J. Kaikai, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 15 november 2024, hield in dat eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring is gesteld. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De zitting vond plaats op 3 december 2024, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De minister heeft in de maatregel van bewaring gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft zware gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft betoogd dat de zware grond dat hij niet terug wil naar Algerije niet voldoende gemotiveerd is, maar de rechtbank oordeelt dat de minister deze grond voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de zware gronden 3b en 3i de maatregel van bewaring voldoende kunnen dragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn om te concluderen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet zijn voldaan. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Esen),
en

de minister van Asiel en Migratie.

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding). De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw 2000 of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
1.1.
De minister heeft de lichte grond 4f op zitting laten vallen. Deze ligt dus niet langer ten grondslag aan de maatregel van bewaring.
1.2.
Eiser betoogt dat de minister de zware grond 3i niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Daartoe voert hij aan dat deze grond niet is gemotiveerd in de maatregel.
1.2.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de zware grond 3i een motivering bevat, namelijk:
“Tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling zegt vreemdeling dat hij niet terug wil naar
Algerije. Vreemdeling geeft hiermee blijk niet voornemens te zijn te vertrekken. Tevens blijkt
daaruit het risico tot onttrekking aan het toezicht.”
Met deze motivering heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank de zware grond 3i voldoende gemotiveerd. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 15 november 2024 [1] blijkt dat eiser herhaaldelijk heeft gezegd niet terug te willen naar Algerije. Naar het oordeel van de rechtbank werpt de minister daarmee terecht aan eiser tegen dat hij te kennen heeft gegeven geen gevolg te zullen geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
1.3.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3b feitelijk juist is. De zware gronden 3b en 3i kunnen de maatregel van bewaring dus voldoende dragen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voor de gemachtigde van eiser zichtbaar als stuk 10.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.