ECLI:NL:RBDHA:2024:21012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
09/276620-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van cocaïne en/of MDMA, bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van 22,9 gram cocaïne

Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, die beschuldigd werd van verschillende strafbare feiten, waaronder voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van cocaïne en MDMA, bedreiging met een misdrijf tegen het leven en het voorhanden hebben van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2023 tot en met 20 juli 2023 samen met anderen voorbereidingen heeft getroffen voor de productie van drugs. Dit werd onderbouwd door de aanwezigheid van diverse goederen in zijn woning die bestemd waren voor de vervaardiging van verdovende middelen. De verdachte heeft ook een bedreigende sms gestuurd naar een persoon, wat leidde tot de beschuldiging van bedreiging met een misdrijf tegen het leven. Daarnaast werd de verdachte op 19 juli 2024 in een auto aangetroffen met 22,9 gram cocaïne, wat leidde tot de beschuldiging van het voorhanden hebben van drugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich bewust was van de aanwezigheid ervan. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandeling voor zijn drugsproblematiek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/276620-23
Datum uitspraak: 6 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 22 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A. Syrier naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in de periode van 1 januari 2023 tot en met 20 juli 2023 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van cocaine en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- zeezout en/of
- 10 liter jerrycans (foto 1) met Aceton en/of,
- doos met twee drukpompen en/of
- een weegschaal en/of
- een vermaler en/of
- een grote cilinder voor waterstof;
2
hij op of omstreeks 20 juli 2023 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, zijnde een vuurapen merk Zoraki, kaliber 4 mm en/of 200 stuks munitie (merk Selier & Bellot) voorhanden heeft gehad
3
hij op omstreeks 2 augustus 2024 te 's-Gravenhage [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [naam 1] een sms bericht te sturen met de dreigende inhoud:
"Wil je dood ofso onbeschoft mannetje, ik knal je zo door je kop en daaarna mezelf. Ik heb niks meer te verliezen mafketel en het komt Allemaal door jouw. Engnek."
4
hij op of omstreeks 19 juli 2024 te Sint-Maartensdijk, gemeente Tholen, in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22,9 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of 3,59 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor feit 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit voor feit 3.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023225632, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 204).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 november 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 4 augustus 2024 (p. 84-96).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde bepleit. Op specifieke punten wordt hierna, voor zover relevant nader ingegaan.
3.4.
Vrijspraak feit 2
Voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie is naast de aanwezigheid van het wapen of de munitie (al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte) vereist een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan. Het gaat er daarbij om dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie daarvan. Daarnaast is vereist dat de verdachte een zekere beschikkingsmacht had over het wapen of de munitie.
De verdachte heeft verklaard geen wapen of munitie in zijn bezit te hebben gehad noch te hebben geweten dat het wapen in zijn woning lag. Het vuurwapen met bijbehorende munitie is aangetroffen in een koffertje boven op een keukenkastje. (foto p. 24 dossier). Dit keukenkastje bevindt zich in de woning aan de [adres 2] te Den Haag, waarvan de verdachte, zijn vriendin en hun dochtertje destijds gebruik maakten. Het koffertje lag plat op het keukenkastje en was afgesloten toen het tijdens de doorzoeking op 20 juli 2023 werd aangetroffen. Het wapen is niet onderzocht op DNA-sporen of vingerafdrukken.
Uit het dossier is af te leiden dat, naast de verdachte en zijn vriendin, [naam 2] , onderwerp in het onderzoek Dragon, in de periode vóór de doorzoeking toegang had tot de woning. De verdachte heeft ter terechtzitting in dit verband verklaard dat hij de woning aan de [adres 2] vanaf maart 2023 ‘onderhands’ huurde van [naam 2] . Op grond van het dossier Dragon heeft de politie afgeleid dat [naam 2] gekoppeld kan worden aan wapenbezit. [naam 2] heeft in een chatgesprek met [naam 3] onder meer gezegd dat hij “bij bepaalde deals genoodzaakt is gewapend te gaan”.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het vuurwapen en bijbehorende munitie van de verdachte moeten zijn geweest. Evenmin is met de vereiste mate van zekerheid uit het dossier af te leiden dat de verdachte wist van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie. De officier van justitie heeft in haar requisitoir naar voren gebracht dat de verdachte moet hebben geweten van het wapen, omdat hij er al maanden woonde, zich meer goederen op het keukenkastje bevonden en er ook wordt schoon zal zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie niet zonder meer kan worden getrokken. Zij betrekt hierbij de omstandigheid dat de bovenkant van het keukenkastje zich niet op ooghoogte bevond en het koffertje plat op het kastje lag. Uit het dossier volgt niet dat het koffertje staand in de keuken zichtbaar was. Evenmin blijkt uit het dossier dat de bovenkant van het keukenkastje en het koffertje in de periode waarin de verdachte in de woning verbleef schoon (moeten) zijn gemaakt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023225632, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 204).
Feit 1
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 november 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb op de [adres 2] in Den Haag gewoond vanaf begin maart 2023. Via [naam 4] kwam ik in contact met [naam 2] . Het klopt dat ik in die periode het telefoonnummer [telefoonnummer] gebruikte en dat ik met dit nummer met [naam 2] heb geappt.
2. Het proces-verbaal van bevindingen – doorzoeking , opgemaakt op 20 juli 2023, voor zover inhoudende (p. 17-18):
Na de eerste ruimte, de open keuken, in de woning aan de [adres 2] te hebben bekeken zag ik een open doos, geadresseerd aan [verdachte] , met daarin een jerrycan Aceton.
Tijdens de doorzoeking zijn de volgende goederen aangetroffen en in beslag genomen:
Woonkamer
Locatie Goed
Bovenkastje keuken boven op Doos met jerrycan 10L Aceton
Bovenkastje keuken boven op Doos met twee drukpompen
Bovenkastje boven magnetron Een weegschaal met restanten witte poeder
Bovenkastje boven magnetron Een vermaler met restanten witte poeder
Meterkast
Locatie Goed
In het zicht Een cilinder waterstof
De doorzoeking is op 20 juli 2023 om 15:36 uur gesloten.
3. Het proces-verbaal van bevindingen – Actualiteit verdenking uit Iphone 8 van [naam 2] , opgemaakt op 4 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 40-42, 58-59):
' [bijnaam 1] ' en [naam 2] lijken een samenwerking te zoeken met contactpersoon ' [bijnaam 2] ', en proberen een en ander af te spreken. [naam 2] lijkt de initiator achter het plan, daar er wordt voorgesteld dat hij het voortouw neemt tijdens het gesprek (tabel 3).
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
De samenwerking die wordt gezocht met ' [bijnaam 2] ', wordt een dag later, op 04 januari 2023 meer duidelijk. Tussen ' [bijnaam 1] ' en [naam 2] wordt gesproken over het produceren van '125 liter olie, dat op PH gebracht moet worden'. Gezien de verdenking van [naam 2] , het aangetroffene bij doorzoekingen in dit onderzoek en de ontwikkeling van het gesprek van ' [bijnaam 1] ' waarin het uiteindelijk voornamelijk gaat over de samenwerking in de handel van verdovende middelen wordt hier hoogstwaarschijnlijk een proces van het vervaardigen van grondstoffen naar verdovende middelen bedoeld (tabel 4).
Op 6 januari 2023 lijkt het productieproces van verdovende middelen waarbij ' [bijnaam 1] ' en [naam 2] betrokken zijn spoedig te gaan. Er wordt gesproken over de kwaliteit van de grondstoffen, en de herkomst, die uit China blijken te komen. ' [bijnaam 1] ' stelt voor de grondstoffen 'schoon te maken'. Uit onderzoeken naar de productie van verdovende middelen, is een feit van algemene bekendheid dat hier, in de productie van verdovende middelen wordt bedoeld dat de werkzame stoffen in het productieproces van verdovende middelen worden gescheiden van de niet werkzame stoffen, ook wel 'uitwassen' genoemd. Het gesprek, dat plaatsvindt op maandag 06 januari, gaat vervolgens verder over het eindresultaat van het productieproces. [naam 2] heeft een koper die '7 kilo' eindproduct wil afnemen. ' [bijnaam 1] ' zegt dat '2,5 kilo' het maximale is wat ze kunnen leveren vóór aanstaande maandag. Het eindproduct betreft 'Champagne'. In dit onderzoek is al eerder vastgesteld, op basis van gedeelde foto's waar naar wordt gerefereerd met hetzelfde woord, slang binnen het criminele milieu, maar ook de grondstoffen en eindproducten die zijn gevonden bij doorzoekingen dat dit staat voor de drugs 'MDMA'.
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
De productie, en de gewenste 7 kilo lijkt te lukken. Wederom blijkt duidelijk dat de samenwerking van de productie geschiedt tussen ' [bijnaam 1] ', ' [bijnaam 2] ' en [naam 2] .
Tevens wordt er tussen ' [bijnaam 1] ' en [naam 2] gesproken over het verhandelen van het gefabriceerde eindproduct. ' [bijnaam 1] ' vraagt aan [naam 2] of er al een koper is. [naam 2] antwoordt hierop dat er een koper is, maar dat er ook nog andere geïnteresseerden zijn (tabel 8).
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
Vervolgens, na wat gesprekken en zorgen die over beide kanten worden geuit ten opzichte van ' [naam 4] ' gaat het tussen [verdachte] en [naam 2] plots over 'spullen' (tabel 39). Uit de verloop van dit gesprek haal ik dat [verdachte] blijkbaar bezig is met iets te produceren, waarbij liters nodig zijn. [naam 2] vindt dat het lang duurt, helemaal als [verdachte] de grondstoffen van dit productieproces levert. Gezien de context van de relatie tussen ' [bijnaam 1] / [naam 4] ', ' [bijnaam 2] / [verdachte] ' en [naam 2] duid ik verbalisant dat dit wederom gaat over de productie van verdovende middelen.
In de contactenlijst van [naam 2] is een contactpersoon genaamd ' [bijnaam 2] ' opgeslagen onder het nummer: [telefoonnummer] , waar verschillende WhatsApp gesprekken meegevoerd zijn. Ik zag dat deze chats tussen 07 november 2022 en 29 maart 2023 voor mij inzichtelijk waren.
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
Feit 4
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 119):
Op vrijdag 19 juli 2024 was ik, [verbalisant 1] , samen met collega [verbalisant 2] belast met de incidenten afhandeling in de gemeente Bergen op Zoom met als roepnummer de 21.04. Om 20.02 uur kwamen wij ter plaatse aan de Vierde Dijk te Sint-Maartensdijk.
Nadat de brandweer het slachtoffer had bevrijd uit het voertuig keken zij op ons
verzoek in het voertuig. Zij overhandigde mij een zwarte tas. Ik zag hier in een
Nederlands paspoort van [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1990 te
[geboorteplaats] . Ik zag dat de persoon op de foto van het paspoort overeenkwam met het slachtoffer. De brandweer overhandigde mij eveneens een aantal plastic tasjes met meerdere envelopjes met vermoedelijk cocaïne.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 129):
De goederen zijn inbeslaggenomen na een verkeersongeval aan de Vierde Dijk te Sint-Maartensdijk.
Goed 1
Goednummer: 2750365
Nettogewicht totaalpartij: 22,90 gram
Aantal: 55 ponypacks
Goed: wit poeder
Verpakking: 2 boterhamzakjes met ponypacks
Sealbagnummer: 72394367
Het goed werd getest met de MMC Narcotest Cocaïne / Crack. Ik zag dat de stof
positief testte op Cocaïne / Crack.
Van het goed werd een monster genomen waarbij het volgende SIN-nummer hoort:
AARJ7651NL en het goednummer: 2751124
3. Een geschrift, te weten het NFiDENT rapport, met zaaknummer 2024.08.07.023 (aanvraag 001), opgemaakt op 8 augustus 2024 voor zover inhoudende (p. 194):
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige onder nummer: 400216, op 19 november 2024 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
10. U zegt mij dat er is gesproken over verdovende middelen en u vraagt mij of ik dat zelf heb gezien. Ja, onze bevelvoerder is gevraagd door de politie om een
identiteitskaart te zoeken in het voertuig en ik had een buidel zien liggen. Ik trof een
zakje met envelopjes aan. U vraagt mij waar ik het zakje heb gezien. Bij de armsteun van het portier aan de bestuurderskant. Het lag in een vakje. Er lag ook nog een ander zakje, of zakjes, in de middenconsole. U vraagt mij of het zakje in de armleuning zat. Het lag in een vakje. U vraagt mij of het vakje bij de stoel zat. In het portier waar je je arm op kan leggen. Daar heb ik het gevonden. U vraagt mij of ik ook nog zakjes tussen de stoelen zag liggen. Ja, in de middenconsole lagen ook nog zakjes, of een zakje, tussen de twee stoelen. Ik heb dat zelf weggehaald.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
In de woning van de verdachte zijn allerlei goederen aangetroffen die in combinatie met elkaar bestemd zijn voor het bewerken en/of vervaardigen van drugs. De verdachte verbleef als huurder in de woning met zijn vriendin en jonge kind. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij wist van de aanwezigheid van deze goederen. De weegschaal en vermaler waren volgens de verdachte voor eigen gebruik, de overige goederen heeft hij toegeschreven aan anderen, te weten [naam 2] , [naam 4] (in de chats ook wel aangeduid als ‘ [bijnaam 1] ’en ‘ [bijnaam 1] ’) en [naam 5] . De verklaring van de verdachte dat hij niet wist waarom die goederen in de woning stonden en dat hij er geen aandacht aan besteedde, acht de rechtbank, gelet op de chatberichten tussen [naam 2] en de verdachte alsmede de chatberichten tussen [naam 2] en [naam 4] ongeloofwaardig. De verdachte heeft over de chatgesprekken verklaard dat [naam 4] mogelijk berichten vanaf de telefoon van de verdachte heeft gestuurd en dat hij dit zelf niet geweest is. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, gelet op de chatconversatie tussen [naam 2] en [naam 4] , waaruit de betrokkenheid van “ [bijnaam 2] ” (de verdachte) is af te leiden. In het dossier is ook geen enkele aanwijzing te vinden dat de belastende berichten door een ander dan de verdachte met diens telefoon zijn verstuurd.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en alles in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het dan ook niet anders kan dan dat de verdachte, samen met anderenvoorbereidingen aan het treffen was om drugs te bewerken dan wel te vervaardigen.
Periode
De officier van justitie heeft ten aanzien van de periode gerekwireerd tot bewezenverklaring van een kortere periode dan ten laste gelegd, te weten een periode van één dag, 20 juli 2023. Dit omdat de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen bestaan uit het aanwezig hebben van de goederen.
De rechtbank is met de officier van justitie eens dat er onvoldoende bewijs in het dossier zit dat de verdachte de goederen in kwestie al vóór de doorzoeking van de woning op 20 juli 2023 in zijn bezit had. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het bewerken dan wel vervaardigen van drugs op 20 juli 2023.
Feit 4
Uit het dossier komt naar voren dat op 19 juli 2024 een eenzijdig auto-ongeval heeft plaatsgevonden in Sint-Maartensdijk. Toen de hulpdiensten arriveerden werd de verdachte bekneld in het voertuig aangetroffen. Tijdens het bevrijden van de verdachte uit het voertuig, werden er meerdere ponypacks aangetroffen in het voertuig, waar naar later bleek cocaïne in zat.
Wetenschap en beschikkingsmacht
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen voorwerpen en stoffen die in het voertuig zijn aangetroffen. De ponypacks zijn blijkens de bewijsmiddelen aangetroffen in het middenconsole en in de armsteun van het portier aan de bestuurderszijde van het voertuig waarin de verdachte zat. Daarmee lagen de ponypacks in het zicht en heeft de verdachte hiermee de feitelijke beschikkingsmacht gehad over de cocaïne. De rechtbank wijst er daarnaast op dat de verdachte, die ter terechtzitting heeft toegegeven drugs te gebruiken, moet weten wat ponypacks zijn en wat daar normaliter in zit.
De verklaring van de verdachte dat hij niet wist hoe de drugs in de auto terecht zijn gekomen en dat er nog iemand anders in het voertuig zou hebben gezeten, schuift de rechtbank, mede gelet op de toestand waarin het voertuig is aangetroffen - volgens de brandweerlieden was het onmogelijk om zelf uit het voertuig te komen nu de deuren niet meer open konden - als onaannemelijk terzijde.
Het alternatieve scenario dat de raadsman heeft geschetst, namelijk dat de drugs mogelijk in een verborgen ruimte onder een speaker zaten en door de klap van het ongeluk door de auto zijn geslingerd, acht de rechtbank, gelet op de plekken waar de drugs zijn gevonden en in aanmerking genomen dat er geen aanwijzingen zijn dat in het voertuig een verborgen ruimte heeft gezeten, onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 19 juli 2024 22,9 gram van een hoeveelheid materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij
op20 juli 2023 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
het opzettelijk bewerken, verwerken, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten
of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- 10 liter jerrycans (foto 1) met Aceton en,
- doos met twee drukpompen en
- een weegschaal en
- een vermaler en
- een grote cilinder voor waterstof;
3
hij op 2 augustus 2024 te 's-Gravenhage [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam 1] een sms bericht te sturen met de dreigende inhoud:
"Wil je dood ofso onbeschoft mannetje, ik knal je zo door je kop en daaarna mezelf.
Ik heb niks meer te verliezen mafketel en het komt Allemaal door jouw. Engnek.";
4
hij op 19 juli 2024 te Sint-Maartensdijk, gemeente Tholen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 22,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met aangever [naam 1] , meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 1, 2 en 4, de straf fors te matigen dan wel een straf op te leggen die het reeds ondergane voorarrest niet te boven gaat, al dan niet met een voorwaardelijk deel en eventueel daaraan te verbinden voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van de handel in verdovende middelen, bedreiging van zijn stiefvader en het voorhanden hebben van cocaïne.
Door de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in de Opiumwet en het daarop gestelde wettelijke strafmaximum is tot uiting gebracht dat tegen drugshandel, ook wanneer deze zich nog in de voorbereidende fase bevindt, krachtig dient te worden opgetreden. Verdovende middelen zijn zeer schadelijke stoffen voor de volksgezondheid en vormen tevens een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de criminaliteit en de overlast die de handel in en het gebruik van verdovende middelen met zich brengen. De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit.
De bedreiging van de stiefvader van de verdachte heeft bij hem serieuze gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, zoals ook uit zijn aangifte en de slachtofferverklaring naar voren is gekomen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De verdachte heeft verder ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten amper berouw getoond en met name benadrukt dat hij in een moeilijke situatie zat en zit. De verdachte lijkt het kwalijke van zijn eigen handelen niet in te zien, wat de rechtbank zorgen baart.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder voor soortgelijke misdrijf is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 oktober 2024, waaruit volgt dat sprake is van drugsproblematiek - wat de verdachte zelf ontkent -, een gebrek aan adequate oplossingsvaardigheden en het ontbreken van een steunend vangnet. Verder heeft de verdachte al enkele jaren geen baan en inkomen. De reclassering spreekt van een gemiddeld tot hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij een veroordeling van de verdachte hem op te leggen een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met aangever [naam 1] , het meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen. De rechtbank acht daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Gelet op de bewezenverklaring komt de rechtbank wel tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde voorwerp, een geldbedrag van € 740,-, zal worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van het op de beslaglijst genoemde geldbedrag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag. De verdachte heeft op zitting verklaard niet te weten van wie dit geldbedrag is en de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen van wie dit dan wel is. De rechtbank zal daarom de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten. De verdachte heeft enkele voorwerpen die in beslag waren genomen, teruggekregen. Op zitting is niet duidelijk geworden of dat ook geldt voor een zwarte iPhone, die onder de verdachte in beslag is genomen en - anders dan het geldbedrag - niet op de beslaglijst is vermeld. De officier van justitie heeft toegezegd deze telefoon te laten retourneren, mocht deze bij justitie worden getraceerd. Gelet hierop zal de rechtbank over deze telefoon geen beslissing nemen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8 (ACHT) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (DRIE) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich gedurende de proeftijd zal melden op afspraken bij Reclassering Leger des Heils, Belder 2, 4704 RK Roosendaal of op de locatie alwaar hij op dat moment woonachtig zal zijn, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met aangever [naam 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
Munteenheid, met waarde € 740,-
(Omschrijving: PL2000-2024182213-2750370. Inbeslagname datum: 19-07-2024);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2024.