ECLI:NL:RBDHA:2024:21009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.5831 en NL24.5832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag van Rwandese eiser en beoordeling van vergewisplicht door verweerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een Rwandese eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die in 1991 is geboren, eerder asiel heeft aangevraagd en dat zijn aanvraag op 11 juli 2022 door de minister van Asiel en Migratie als niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak van 13 oktober 2022 het besluit van de minister vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 15 februari 2024 heeft de minister de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond.

De rechtbank heeft onderzocht of de minister heeft voldaan aan zijn vergewisplicht ten aanzien van de onderzoeksrapporten van Bureau Documenten. De rechtbank concludeert dat de minister door Bureau Documenten om een schriftelijke reactie te vragen, aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de rapporten van Bureau Documenten voldoende zijn om de afwijzing van de asielaanvraag te onderbouwen. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de heer T. Monekosso, die door eiser zijn ingediend, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende zijn om de conclusies van Bureau Documenten te weerleggen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag op grond van de artikelen 31 en 30b van de Vreemdelingenwet 2000 terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.5831 (beroep)
NL24.5832 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1
Verweerder heeft met het besluit van 11 juli 2022 de herhaalde asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in haar uitspraak van 13 oktober 2022 eisers beroep tegen dat besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. [1]
1.2
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van eiser met het besluit van 15 februari 2024 (het bestreden besluit) afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Eiser verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.4
Het beroep en het verzoek zijn op 8 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.5
Eiser heeft op 16 maart 2024 per brief een rapport van T. Monekosso toegezonden. De rechtbank heeft daarop het onderzoek heropend en verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op het rapport.
1.6
Verweerder heeft op 12 juni 2024 een reactie en stukken ingediend. Eiser heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat voorafging
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en van Rwandese nationaliteit.
4.1
Eiser heeft op 10 mei 2015 voor het eerst een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan die asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Rwanda heeft verlaten omdat hij daar wordt gezocht door de inlichtingendiensten. Eiser heeft banden met de verboden oppositiepartij RNC. Eiser verklaart dat hij in mei 2014 door de inlichtingendienst van Rwanda is opgepakt en ondervraagd in verband met de politieke activiteiten van zijn broer. Vervolgens is hij weer vrijgelaten. In juli 2014 is eiser door de inlichtingendiensten opnieuw opgepakt en gemarteld. Eiser heeft in een militair ziekenhuis gelegen en is daaruit ontsnapt en met hulp van een neef en familievriend naar Uganda gevlucht.
4.2
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Arrestatie en detentie in mei 2014;
3. Arrestatie en detentie in juli 2014.
4.3
Verweerder heeft in het besluit van 15 oktober 2015 het eerste en tweede element geloofwaardig geacht, maar het derde element niet. Redengevend is dat eiser niet direct na aankomst in Nederland asiel heeft aangevraagd, dat eiser in België asiel heeft aangevraagd onder een andere naam en nationaliteit en dat eiser vage en bevreemdende verklaringen heeft afgelegd over de detentie op 26 juli 2014 en de ontsnapping uit het militair hospitaal op 30 juli 2014. Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 12 mei 2016 [2] ongegrond verklaard. Op 7 oktober 2016 [3] is de uitspraak van de rechtbank bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.4
Op 22 juni 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag legt eiser ten grondslag dat hij nieuwe informatie en documenten heeft die de geloofwaardigheid van het derde element van zijn asielrelaas alsnog onderbouwen. Eiser heeft daarbij de volgende documenten overgelegd:
1. een brief van de heer [naam 1] (document 1);
2. een kopie van de personeelspas van de heer [naam 1] (document 2);
3. een kopie van een schriftelijk bevel tot voorgeleiding van 17 juni 2015 (document 3);
4. een kopie van een opsporingsbevel dat op 4 augustus 2014 is afgegeven ten behoeve van
eiser (document 4);
5. een beslissing van 15 juni 2017 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(EHRM) in een door eiser ingediende klacht (document 5);
6. een brief van de heer [naam 1] van 29 april 2019 met aanvullende informatie over zijn
identiteit en een certificaat (document 6);
7. een proces-verbaal van de strafrechtelijke zitting van 29 september 2017 (document 7);
8. een brief van het tribunaal in Gasabo van 14 mei 2019 (document 8);
9. een kopie van de geboorteakte en het paspoort van de minderjarige dochter van eiser
(document 9);
10. een krantenartikel over de moord op de eerste advocaat van eiser in zijn strafzaak, mr.
[naam 2] (document 10);
11. een krantenartikel uit Trouw van 15 november 2019 getiteld ‘In Rwanda kan je ook
privé maar beter geen kritiek op president Kagame leveren’ (document 11);
12. een begeleidende brief van eisers gemachtigde over deze documenten en de opvolgende
aanvraag (document 12);
13. een brief van de huidige Rwandese advocaat van eiser, mr. [naam 3] , van 3 juli 2017 met een kopie van zijn advocatenpas (document 13);
14. een dagvaarding van de rechtbank in Gasabo van 16 juni 2017 (document 14);
15. een proces-verbaal van de zitting van de rechtbank in Gasabo van 17 november 2015
(document 15).
4.5
Verweerder heeft de door eiser overgelegde originele documenten laten onderzoeken door Bureau Documenten.
4.5.1
Uit het onderzoeksrapport van 2 juli 2020 van Bureau Documenten komt het volgende naar voren:
- over document 6 kan niet met voldoende zekerheid een uitspraak worden gedaan over de
echtheid. Niet kan worden vastgesteld of het document bevoegd is opgemaakt en afgegeven;
- over document 13 kan niet met voldoende zekerheid een uitspraak worden gedaan over de
echtheid. Niet kan worden vastgesteld of het document bevoegd is opgemaakt en afgegeven;
- in document 14 wijkt de opmaak en afgifte af van het beschikbare vergelijkingsmateriaal.
Het document is daarom met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd
opgemaakt en afgegeven;
- in document 15 wijkt de opmaak en afgifte af van het beschikbare vergelijkingsmateriaal.
Het document is daarom met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd
opgemaakt en afgegeven.
4.5.2
Uit het onderzoeksrapport van 10 november 2021 van Bureau Documenten komt het volgende naar voren:
- in document 7 wijkt de opmaak en afgifte af van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Het document is niet bevoegd opgemaakt en afgegeven.
- in document 8 wijkt de opmaak en afgifte af van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Het document is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven.
4.6
Verweerder wijst de herhaalde asielaanvraag in het besluit van 11 juli 2022 af als niet-ontvankelijk. Volgens verweerder hebben documenten 7, 8, 14 en 15 het grootste potentieel om eventueel te kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van nieuwe relevante elementen of bevindingen die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken, maar dat zij dit gelet op de bovenstaande bevindingen van Bureau Documenten niet doen.
4.7
Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem heeft in haar uitspraak van 13 oktober 2022 [4] het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. In haar uitspraak overweegt de rechtbank dat verweerder ten aanzien van de Verklaring van Onderzoek (VvO) van Bureau Documenten gedateerd op 10 november 2021 niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Bureau Documenten heeft de onderliggende documenten 7 (proces-verbaal) en 8 (brief tribunaal) geduid als ‘uitspraken’, terwijl dit niet juist is en dit levert een concreet aanknopingspunt op voor twijfel aan het onderzoeksresultaat. Verweerder heeft uitgelegd dat hij contact heeft gehad met Bureau Documenten, maar hieruit valt niet af te leiden hoe hij zich heeft vergewist dat de documenten met het juiste vergelijkingsmateriaal zijn beoordeeld.
Verder overweegt de rechtbank dat ook ten aanzien van de VvO van Bureau Documenten gedateerd op 2 juli 2020 niet aan de vergewisplicht is voldaan. Bureau Documenten heeft de onderliggende documenten 14 (dagvaarding) en 15 (proces-verbaal) onder één noemer behandeld, terwijl deze documenten zowel qua inhoud als qua uiterlijke verschijningsvorm van elkaar verschillen. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank navraag moeten doen bij Bureau Documenten.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder de verklaringen van de heer [naam 3] over de verschijningsvorm van documenten 14 en 15 aan Bureau Documenten had moeten voorleggen. Door dit niet te doen heeft verweerder ook daarom niet aan zijn vergewisplicht voldaan. De rechtbank overweegt ook dat verweerder de documenten 1, 2 en 6 ter onderbouwing van de verklaring van de heer [naam 1] over de arrestatie en marteling van eiser in juli 2014 had moeten betrekken bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas en dat verweerder die ten onrechte niet heeft aangemerkt als nieuw element of bevinding.
Het bestreden besluit
5. Verweerder meent dat hij zich met de brief van 4 januari 2022 en de reactie van Bureau Documenten van 17 augustus 2023 voldoende heeft vergewist van de zorgvuldigheid van de VvO van 10 november 2021. Bureau Documenten onderkent dat bij de benaming van het documenten 7 (proces-verbaal) en 8 (brief tribunaal) fouten zijn gemaakt. De documentnaam wordt volgens Bureau Documenten bij het genereren van een VvO automatisch toegekend en de opsteller is vervolgens vergeten dit aan te passen. Bureau Documenten bevestigt dat het in punt 2 genoemde document 8 ‘brief tribunaal’ moet zijn en dat het in punt 3 genoemde document 7 ‘proces-verbaal’ moet zijn. De onjuiste benamingen hebben geen invloed op de bevindingen en conclusies. De documenten zijn in hun juiste hoedanigheid onderzocht en met het juiste vergelijkingsmateriaal vergeleken.
5.1
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat hij voldoende heeft nagevraagd waarom Bureau Documenten in de VvO van 2 juli 2020 de beoordeelde documenten 14 (dagvaarding) en 15 (proces-verbaal) onder één noemer, ‘uitspraken’, heeft gebracht. In de reactie van 17 augustus 2023 heeft Bureau Documenten toegelicht dat de twee verschillende documenten in punt 2 van de verklaring zijn gespecificeerd als proces-verbaal en dagvaarding. Deze zijn onder één noemer gebracht omdat de documenten van dezelfde organisatie komen, hetzelfde documentnummer hebben en dezelfde bevindingen en conclusies delen. Verder is uitgelegd dat bij onderzoek naar de opmaak en de afgifte wordt gekeken naar methoden en technieken die gebruikt zijn voor de invulling van het document en alle waarmerken die zijn aangebracht. Dit betekent niet dat de negatieve beoordeling ziet op de inhoud en de uiterlijke verschijningsvormen van de documenten. De door de heer [naam 3] gedane verklaring (document 13) over de documenten en de door hem ingebrachte voorbeelden van de verschijningsvormen zijn daarom niet van belang voor Bureau Documenten, omdat deze niet zien op de opmaak en afgifte.
5.2
Verweerder toetst eisers gestelde familieleven met zijn dochter niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM [5] , omdat hij dit niet hoeft te doen bij een herhaalde aanvraag.
5.3
Verweerder wijst de aanvraag op grond van de artikelen 31, eerste lid, en 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) af als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft eiser op 15 oktober 2015 een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn opgelegd dat nog steeds van toepassing is. Verweerder legt een inreisverbod op voor de duur van twee jaar op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Heeft verweerder voldaan aan zijn vergewisplicht ten aanzien van de onderzoeksrapporten van Bureau Documenten van 2 juli 2020 en 10 november 2021?
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in het bestreden besluit heeft voldaan aan zijn vergewisplicht ten aanzien van de onderzoeksrapporten van Bureau Documenten.
6.1
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat Bureau Documenten een deskundige is en dat verweerder er in beginsel van mag uitgaan dat de VvO op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [6] Dat laat onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zich meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Die situatie doet zich in ieder geval voor als de conclusies van een VvO vragen oproepen, bijvoorbeeld als gemotiveerd betwist is dat een VvO op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
6.2
Uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt verder dat verweerder de van
Bureau Documenten vertrouwelijk verkregen informatie niet hoeft te
delen, maar dat hij wel gemotiveerd moet berichten of, en zo ja in hoeverre, hij de conclusies van Bureau Documenten onderschrijft nadat hij de stukken heeft ingezien of nadat hij nadere informatie bij Bureau Documenten heeft ingewonnen. In de procedure bij de rechter kan verweerder eventueel een beroep doen op artikel 8:29 van de Awb. Verweerder kan niet volstaan met een verwijzing naar de conclusies van de verklaring van onderzoek. Evenmin kan hij volstaan met het ter controle aanbieden van de onderliggende stukken aan de rechtbank. De vergewisplicht rust immers op verweerder en niet op de rechter. [7]
6.3
Eiser voert aan dat uit de reactie Bureau Documenten nog steeds niet duidelijk wordt in welke hoedanigheid de stukken zijn onderzocht. Het is niet duidelijk of Bureau Documenten de stukken op detailniveau heeft onderzocht en daarbij het juiste referentiemateriaal heeft gebruikt. Verweerder heeft niet voldaan aan overweging 5.3 en 6.2 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 13 oktober 2022.
6.4
De rechtbank overweegt dat verweerder aan zijn vergewisplicht heeft voldaan door bij Bureau Documenten om een schriftelijke reactie te vragen ten aanzien van de verklaringen van onderzoek en zijn toelichting in het bestreden besluit daarop te baseren. Verweerder heeft in het bestreden besluit inzichtelijk gemaakt dat de onjuiste benamingen van de documenten 7 en 8 in het VvO van 10 november 2021 geen invloed hebben op de bevindingen en de conclusie van het onderzoek. Bureau Documenten heeft de documenten in hun juiste hoedanigheid onderzocht en met het juiste vergelijkingsmateriaal vergeleken en is slechts de namen van de documenten bij het genereren van het VvO document vergeten aan te passen.
Bureau Documenten heeft verder met zijn reactie van 17 augustus 2023 ook inzichtelijk gemaakt dat het onder één noemer brengen van documenten 14 en 15 in het VvO van 2 juli 2020 is gedaan omdat de documenten van dezelfde organisatie komen, hetzelfde documentennummer hebben en dezelfde bevindingen en conclusie hebben. Van beide documenten is vastgesteld dat de opmaak en de afgifte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en dezelfde conclusie zwaarte is toegekend. Dit doet niet af aan het onderzoek dat is gedaan op detailniveau. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht ten aanzien van documenten 7, 8, 14 en 15. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende waarde gehecht aan de verklaringen van de heer [naam 3] ?
7. Eiser voert aan dat Bureau Documenten niet inhoudelijk is ingegaan op document 13, de verklaring van de Rwandese advocaat van eiser.
7.1
De rechtbank overweegt in navolging van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, dat de heer [naam 3] als advocaat van eiser geen deskundige is. Dit betekent niet dat de verklaring afkomstig van de heer [naam 3] daarom al onvoldoende is de bevindingen van Bureau Documenten te kunnen weerleggen. In navolging van overweging 7.1 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, overweegt de rechtbank dat niet alleen contra-experts een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de bevindingen van Bureau Documenten kunnen aanleveren. [8] Verweerder heeft de verklaringen in navolging van de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem aan Bureau Documenten ter beoordeling voorgelegd.
7.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat is voldaan aan de vergewisplicht ten aanzien van de verklaring van de heer [naam 3] . Verweerder heeft de verklaring aan Bureau Documenten voorgelegd en met de reactie van 17 augustus 2023 is inzichtelijk gemaakt waarom deze verklaring en documenten 14 en 15 van de advocaat niet relevant zijn bij de beoordeling. De afwijkingen die door Bureau Documenten in deze documenten zijn geconstateerd hebben, zoals in 6.4 vermeld, betrekking op de opmaak en de afgifte van de documenten. Uit de door Bureau Documenten overgelegde informatie over zijn wijze van onderzoeken, blijkt dat het onderzoek dat tot deze conclusie heeft geleid, meer inhoudt dan alleen het beoordelen van de uiterlijke verschijningsvorm van de documenten. De door de advocaat gedane verklaringen hierover en de door hem ingebrachte voorbeelden van de verschijningsvormen van documenten zijn daarom niet steekhoudend. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende waarde gehecht aan de verklaring van de heer [naam 1] ?
8. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende waarde heeft gehecht aan de verklaringen van de heer [naam 1] in documenten 1 en 6. Eiser wijst erop dat de heer [naam 1] in zijn functie als politieagent veel risico heeft genomen. Verweerder heeft geen uitvoering gegeven aan overweging 8.1 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 13 oktober 2022.
8.1
De rechtbank constateert dat verweerder in navolging van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, de verklaring van de heer [naam 1] bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het derde element heeft betrokken. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de getuigenverklaring van de heer [naam 1] de beoordeling niet anders maakt, omdat hij niet zelf aanwezig was bij de detentie of de martelingen. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat de heer [naam 1] verklaart uit de tweede hand en dat deze verklaringen weliswaar overeenkomen met de verklaringen van eiser, maar dat deze te summier zijn en daarom niet kunnen leiden tot de geloofwaardigheid van het derde element. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de kopie van de politiepas in document 2 niet valt te controleren op echtheid. Verweerder heeft hiermee voldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van de heer [naam 1] onvoldoende gewicht in de schaal leggen om het derde element alsnog geloofwaardig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser met het rapport van T. Monekosso concrete aanknopingspunten geboden voor twijfel aan de conclusies van Bureau Documenten?
9. Eiser heeft op 16 maart 2024 een rapport ingebracht dat is opgesteld door T. Monekosso, journalist en onderzoeker woonachtig in Frankrijk. Het rapport ziet op documenten 7 (proces-verbaal) en 8 (brief tribunaal) die Bureau Documenten in de VvO van 10 november 2021 heeft beoordeeld. Monekosso concludeert dat deze documenten echt zijn. Op 28 mei 2024 heeft Bureau Documenten op het rapport gereageerd met een weerwoord. Verweerder heeft zich op basis daarvan op het standpunt gesteld dat het rapport van T. Monekosso geen ander licht werpt op het bestreden besluit van 15 februari 2024.
9.1
De rechtbank constateert dat Bureau Documenten in zijn weerwoord vasthoudt aan zijn conclusie dat document 7 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat document 8 niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Volgens Bureau Documenten geeft Monekosso in haar rapport niet aan dat zij beschikt over forensisch-technische kennis en vaardigheden voor documentenonderzoek bij Monekosso. Uit haar gebruikte onderzoeksmethoden blijkt ook niet dat zij de documenten technisch heeft onderzocht. Bureau Documenten stelt daartegenover de documenten zowel technisch als tactisch te hebben onderzocht en onder meer om technische redenen negatief te hebben beoordeeld. Bureau Documenten stelt verder dat Monekosso de documenten met andere documenten heeft vergeleken op hun uiterlijke verschijningsvormen, maar niet benoemt hoeveel vergelijkingsdocumenten zij heeft gebruikt of deze daadwerkelijk door de betrokken rechtbank zijn opgemaakt en afgegeven. rapport gebaseerd op taal, structuur en relevantie van een document, waarop Monekosso zich heeft gebaseerd, niet als een contra-expertise. De rechtbank vindt het weerwoord van Bureau Documenten steekhoudend en volgt daarom verweerders standpunt dat het rapport van Monekosso onvoldoende is om zijn conclusies over deze documenten aan te passen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de minister van Buitenlandse Zaken moeten vragen om een individueel ambtsbericht uit te brengen?
10. Eiser voert aan dat verweerder de minister van Buitenlandse Zaken had moeten vragen om een individueel ambtsbericht uit te brengen. Hij voert aan dat zijn zaak daartoe aanleiding geeft.
10.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat een onderzoek en individueel ambtsbericht niet in de rede liggen, nu de door eiser ingebrachte documenten al zijn onderzocht en daaraan niet het gewicht toekomt dat eiser eraan geeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de aanvraag van eiser ambtshalve moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM?
11. Eiser voert aan dat verweerder bij een tweede of opvolgende aanvraag niet ambtshalve toetst aan artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit (Vb), maar dat verweerder miskent dat hij die bevoegdheid wel heeft.
11.1
De rechtbank overweegt dat verweerder een herhaalde asielaanvraag inderdaad niet ambtshalve hoeft te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder dat in dit geval toch had behoren te doen. Verweerder heeft in dit kader ter zitting gesteld dat voor zover eiser hierbij verwijst naar zijn dochter, zij in België woont en eiser daar een aanvraag kan indienen. De beroepsgrond slaagt ook niet.
Heeft verweerder bij het opleggen van het inreisverbod voldoende rekening gehouden met eisers familie- en gezinsleven?
12. Eiser voert aan dat hij vanwege zijn verblijfsrechtelijke positie niet in de gelegenheid is om zijn dochter Emily zo vaak te zien en te ontvangen als hij zou wensen. Doordat verweerder een inreisverbod oplegt, zou dit contact nog verder worden beperkt. Verweerder heeft onvoldoende oog voor de belangen van het minderjarige kind. Bovendien kan van een Nederlands kind niet worden verwacht zich buiten het grondgebied van de lidstaten te begeven.
12.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de inbreuk die het inreisverbod maakt op eisers familie- en gezinsleven, gerechtvaardigd is. Eiser woont gescheiden van zijn dochter, zij bezoeken elkaar één keer per twee of drie maanden en zij hebben voornamelijk contact via WhatsApp. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat eiser zijn familie- en gezinsleven ook op afstand kan uitoefenen en dat bovendien het inreisverbod voor een beperkte periode van 2 jaar geldig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
13. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat eiser de gevraagde vergunning niet krijgt.
14. Gelet op deze beslissing van de rechtbank op het beroep, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
15. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL22.13798.
2.AWB 15/19487.
3.201604403/1/V3.
4.NL22.13798.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:636.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:628.
8.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1267, 4.1.