ECLI:NL:RBDHA:2024:20971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.35682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalische eiser met internationale bescherming in Italië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 november 2024, is het beroep van een Somalische eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag ongegrond verklaard. De eiser, die al internationale bescherming geniet in Italië, heeft in Nederland asiel aangevraagd om zich bij zijn gestelde vrouw en kinderen te voegen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Italië een reëel risico loopt op schending van zijn mensenrechten. De rechtbank wijst erop dat de eiser en zijn gestelde vrouw tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun familieband, wat de geloofwaardigheid van hun relatie ondermijnt. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet verplicht was om een afgeleide verblijfsvergunning toe te kennen, omdat de familierechtelijke band niet voldoende is aangetoond. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de noodzaak voor de eiser om zijn claims met bewijs te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.35682 (beroep) en NL24.35863 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 11 september 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997. Eiser heeft op 9 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag is door verweerder niet in behandeling genomen omdat eiser al internationale bescherming geniet in Italië. Eisers verblijfsvergunning in Italië is geldig tot 1 oktober 2024. Daarom concludeert verweerder dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is. [1]
Kan verweerder met betrekking tot statushouders in Italië nog uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat Italië kenbaar heeft gemaakt geen opvang meer te kunnen bieden en dat dit in Dublinzaken ertoe heeft geleid dat verweerder ten aanzien van Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Italië een reëel risico loopt zoals bedoelt in artikel 3 van het EVRM [2] dan wel artikel 4 van het Handvest [3] . Dat ten aanzien van Dublinclaimanten momenteel niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan vanwege de opvangsituatie voor asielzoekers in Italië, maakt niet zonder meer dat ook voor houders van een asielstatus in Italië geldt dat niet meer van dat beginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Italië ook ten aanzien van die groep van vreemdelingen zijn verdragsverplichtingen structureel niet meer nakomt en dat hij daardoor bij terugkeer naar Italië in een toestand van materiële deprivatie terecht zal komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder eiser een afgeleide verblijfsvergunning moeten toekennen?
7. Eiser voert aan dat een familierechtelijke band bestaat tussen hem en zijn echtgenote. Zij heeft een verblijfsvergunning asiel in Nederland. Eiser stelt dat hem op basis daarvan een afgeleide verblijfsvergunning zoals neergelegd in artikel 29, tweede lid van de Vw zou moeten worden toegekend. Zonder nader onderzoek kan verweerder de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn gestelde echtgenote niet onaannemelijk achten. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte tegenstrijdigheden tegenwerpt. Dat de echtgenote van eiser niet wist hoe eiser Somalië heeft verlaten komt omdat hij dit niet aan haar heeft verteld. Zijn echtgenote is niet geschoold en kende daarom alleen de meest gangbare route naar Europa. Dat eisers echtgenote hier anders over heeft verklaard is voorts geen reden om de familierechtelijke band tussen hen niet aan te nemen. Verweerder heeft deze band al aangenomen in de procedure van zijn echtgenote. Eiser moet in Nederland bij zijn gezin blijven. Zijn kind is vaak ziek en moet naar het ziekenhuis vanwege zijn longproblemen. Eiser is voorts bereid om een DNA-test te doen om de familierechtelijke band tussen hem en zijn gezin aan te tonen.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.1 Eiser stelt dat mevrouw [naam 2] zijn echtgenote is en dat haar drie kinderen ook de kinderen van eiser zijn. In de motivering in het voornemen, waarvan de inhoud deel uitmaakt van het bestreden besluit, overweegt verweerder dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleide verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw asiel voor bepaalde tijd (hierna te noemen: nareisvergunning). Dit omdat eiser volgens verweerder zijn familierechtelijke band met zijn gestelde echtgenote niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiser geen documenten heeft overgelegd die de familieband met zijn gestelde echtgenote aantonen, omdat hun verklaringen op een aantal punten niet overeenkomen en dat eisers verklaringen en die van zijn gestelde echtgenote ook onvoldoende zijn om die band aan te tonen.
In het voornemen stelt verweerder dat eiser deze familierechtelijke band niet heeft onderbouwd met documenten, dat eiser en zijn gestelde echtgenote anders hebben verklaard over elkaars leeftijd, dat ze tegenstrijdig hebben verklaard over de reden waarom eiser in Somalië is bedreigd door Al-Shabaab en over de datum van eisers vertrek uit Somalië.
In het bestreden besluit werpt verweerder eiser niet langer tegen dat hij niet in staat is de familieband met documenten aan te tonen. Voor wat betreft het verschil in verklaringen met eiseres werpt verweerder eiser enkel nog tegen dat hij en zijn gestelde echtgenote tegenstrijdig hebben verklaard over eisers vertrekdatum en -wijze uit Somalië. Zo heeft eiser verklaard dat hij in 2016 Somalië heeft verlaten per boot vanuit Libië en in 2021 terugkwam voor een bezoek van twee weken, maar heeft zijn gestelde echtgenote tijdens het nader gehoor op haar asielaanvraag verklaard dat eiser tot en met november 2021 in Somalië heeft verbleven. Over de wijze van vertrek van eiser uit Somalië heeft eiser verklaard dat hij Somalië in 2021 per vliegtuig is uitgereisd, terwijl zijn gestelde echtgenote heeft verklaard dat zij eiser voor het laatst had gesproken toen eiser in Soedan was en op het punt stond Libië per boot te verlaten.
8.2
Met verweerder vindt de rechtbank dat voormelde tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en zijn gestelde echtgenote afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de gestelde familieband. Het had op de weg van eiser en zijn gestelde echtgenote gelegen om voor het grote verschil in hun verklaringen een deugdelijke verklaring te geven. Dat de gestelde echtgenote van eiser zich mogelijk heeft vergist in de tijd of dat eiser opnieuw via Libië zou uitreizen in 2021 heeft verweerder voor de vermelde tegenstrijdigheden geen deugdelijke verklaring hoeven vinden. Dat geldt ook voor het argument van eiser dat zijn gestelde echtgenote geen onderwijs heeft genoten.
8.3
Omdat de familieband tussen eiser en zijn gestelde echtgenote niet door middel van documenten kan worden vastgesteld, en zij verklaringen hebben afgelegd die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de familieband, heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een nareisvergunning. Verweerder heeft eiser ook niet in zijn bewijslast tegemoet hoeven komen door hem een DNA-onderzoek aan te bieden. Daarbij heeft verweerder kunnen verwijzen naar de werkinstructie waarin is neergelegd dat een DNA-onderzoek in de asielprocedure niet altijd wordt opgestart. [4] Zo wordt er in principe geen DNA-onderzoek opgestart als de asielaanvraag kan worden afgewezen, zoals in onderhavig geval. Daarbij komt, zo heeft verweerder ter zitting benadrukt, dat in deze asielprocedure specifiek de gestelde familieband tussen eiser en zijn gestelde echtgenote beoordeeld dient te worden en niet die tussen eiser en zijn gestelde kinderen. Een familieband tussen eiser en zijn gestelde echtgenote kan niet worden aangetoond met DNA-onderzoek.
8.4
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van verweerder in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
10. Omdat op het beroep beslist is, bestaat er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Verzoeker krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Werkinstructie 2022/7, pagina 8.