ECLI:NL:RBDHA:2024:20954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.18861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsdocument EU/EER

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld van een verzoeker die bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Het betreft een besluit van 26 april 2024, waarin de minister heeft beslist dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsdocument EU/EER. Op 4 oktober 2024 heeft de minister het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard, maar verzoeker heeft hiertegen geen beroep ingesteld. Dit leidt tot de vraag of het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk is, gezien het ontbreken van een beroep tegen het besluit van de minister.

De voorzieningenrechter oordeelt dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen kan worden gedaan als er een bezwaar- of beroepsprocedure aan de gang is, wat in dit geval niet het geval is. Verzoeker is vrijgesteld van het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht, maar dit verandert niets aan de ontvankelijkheid van het verzoek. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 4 oktober 2024, waardoor niet wordt voldaan aan het connexiteitsvereiste. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18861

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de minister van Asiel en Migratie

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende zijn bezwaar tegen het besluit van de minister van 26 april 2024. Met dit besluit heeft de minister beslist dat verzoeker niet in aanmerking komt voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER.
1.1.
Op 4 oktober 2024 heeft de minister het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen deze beslissing op bezwaar geen beroep ingesteld.
1.2.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker wordt vanwege betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om het griffierecht te betalen.
3. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
4. Een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan het vereiste van formele connexiteit. [3] Dit betekent dat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen wordt gedaan hangende een bezwaar- of beroepsprocedure.
5. Als een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat op het verzoek is beslist, wordt verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het al ingestelde verzoek wordt dan gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter. [4]
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 4 oktober 2024 waardoor niet wordt voldaan aan het connexiteitsvereiste.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat staat in artikel 8:81, van de Awb.
3.Dit vloeit voort uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
4.Dit staat in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.