In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU, bedoeld voor verblijf bij een minderjarig Nederlands kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken een beslissing heeft genomen op het bezwaar van eiseres. Eiseres heeft verweerder op 24 september 2024 in gebreke gesteld, waarna zij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is, omdat verweerder in gebreke is gebleven.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 187,- moet worden vergoed door verweerder.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op 2 december 2024. De rechtbank heeft de beslissing genomen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen bij haar beslissing.