In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'familie en gezin', welke door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Het primaire besluit dateert van 13 september 2023, en het bestreden besluit, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard, is van 16 oktober 2024. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet voordat op haar beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om een reactie. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening, omdat zij niet terug kan keren naar Bosnië gedurende de behandeling van haar beroep. Verweerder heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, wat heeft geleid tot de beslissing om het verzoek toe te wijzen.
De rechtbank heeft bepaald dat de uitzetting van verzoekster achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten en moet het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, zoals volgt uit artikel 8:81 van de Awb.