ECLI:NL:RBDHA:2024:20911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
09/217816-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor een grote hoeveelheid strafbare feiten, waaronder bedreigingen met de dood, diefstal en mishandeling

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten. De verdachte, geboren in 1992 en momenteel gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, werd beschuldigd van onder andere zeven bedreigingen met de dood, het meermalen overtreden van locatieverboden, diefstal, medeplegen van mishandeling, bedreiging en belediging van een ambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van mei tot juli 2024 meerdere mensen heeft bedreigd en geweld heeft gebruikt, waaronder het vernielen van eigendommen en het overtreden van winkelverboden. Tijdens de zittingen op 26 september en 28 november 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is vanwege een ernstige psychiatrische aandoening, maar heeft desondanks een gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege opgelegd, evenals de GVM-maatregel (artikel 38z Sr). De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd aan de slachtoffers van de bedreigingen en geweldsdelicten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/217816-24, 10/151577-24 (ttz. gev.), 10/210453-24 (ttz. gev.), 10/176002-24 (ttz. gev.), 10/209808-24 (ttz. gev.), 10/178826-24 (ttz. gev.), 10/239650-24 (ttz. gev.), 09/156140-24 (tul) en 10/089997-21 (tul)
Datum uitspraak: 12 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats]
op dit moment gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting [locatie] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 26 september 2024 (pro forma) en 28 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Mos en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. G.S.S. de Kok naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, kort en zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat:
parketnummer 09-217816-24 (hiernadagvaarding I)
hij op 5 juli 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel [naam 1] heeft bedreigd met de dood en zware mishandeling;
hij op 5 juli 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel een ruit van [naam 1] heeft vernield of beschadigd;
hij op 5 juli 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel [naam 2] heeft bedreigd met de dood en zware mishandeling;
hij op 5 juli 2024 te Rotterdam [naam 3] en [naam 4] heeft bedreigd met de dood en zware mishandeling;
parketnummer 10-151577-24 (hiernadagvaarding II)
hij op 5 mei 2024 te Rotterdam, het winkelverbod van het [shopping centre] heeft overtreden;
parketnummer 10-210453-24 (hiernadagvaarding III)
hij in de periode van 3 juni 2024 tot en met 29 juni 2024 te Rotterdam [naam 5] heeft bedreigd met de dood en zware mishandeling;
hij op 29 juni 2024 te Rotterdam, het winkelverbod van de Slagerij [bedrijfsnaam] heeft overtreden;
parketnummer 10-176002-24 (hiernadagvaarding IV)
hij op 27 mei 2024 te Rotterdam, in vereniging, [naam 6] heeft mishandeld door hem te slaan of te schoppen;
parketnummer 10-209808-24 (hiernadagvaarding V)
hij op 3 juni 2024 te Rotterdam een geldbedrag van twintig euro heeft gestolen van de Slagerij [bedrijfsnaam] ;
hij op 28 juni 2024 te Rotterdam het winkelverbod van de Slagerij [bedrijfsnaam] heeft overtreden;
hij op 28 juni 2024 te Rotterdam een zakmes heeft gedragen bestemd om letsel toe te brengen of te dreigen;
parketnummer 10-178826-24 (hiernadagvaarding VI)
hij op 30 mei 2024 te Rotterdam [naam 7] , in diens hoedanigheid van hoofdagent van de politie, heeft bedreigd met de dood en zware mishandeling;
hij op 20 mei 2024 te Rotterdam ambtenaar [naam 7] heeft beledigd door in zijn richting te spugen;
hij op 30 mei 2024 te Rotterdam het winkelverbod van de Slagerij [bedrijfsnaam] heeft overtreden;
hij op 31 mei 2024 te Rotterdam het winkelverbod van het [shopping centre] heeft overtreden;
parketnummer 10-239650-24 (hiernadagvaarding VII)
hij op 1 juli 2024 te Rotterdam, [naam 8] heeft bedreigd met de dood en zware mishandeling;
hij op 1 juli 2024 te Rotterdam [naam 7] , in diens hoedanigheid van ambtenaar van de politie, heeft bedreigd met de dood of zware mishandeling;
hij op 1 juli 2024 te Rotterdam een gedragsaanwijzing van de officier van justitie heeft overtreden door zich te begeven bij de Slagerij [bedrijfsnaam] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Aaan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.

3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 3 van dagvaarding V

De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het bij dagvaarding V onder 3 ten laste gelegde feit, gelet op het
ne bis in idem-beginsel. De officier van justitie heeft zich bij repliek op hetzelfde standpunt gesteld.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat aan de verdachte reeds een sanctie in de vorm van een beschikking is opgelegd ten aanzien van het bij dagvaarding V, onder 3 ten laste gelegde feit, te weten het dragen van een mes op 28 juni 2024 te Rotterdam. De onderhavige vervolging behelst dat de verdachte voor een feit waar reeds op is beslist opnieuw in rechte wordt betrokken. Gelet op het bepaalde in artikel 255a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het bij dagvaarding V onder 3 tenlastegelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de bij dagvaarding I, dagvaarding II, dagvaarding III, dagvaarding IV en dagvaarding VI ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage Bvan dit vonnis opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van bedreiging van [naam 2] (dagvaarding I, feit 3)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de getuige niet kan worden gebruikt als wettig bewijsmiddel omdat de getuige de bedreiging naar aangeefster niet zou hebben gehoord of waargenomen. De getuige zou alleen hebben verklaard over wat zij van de aangeefster, na het incident, heeft gehoord. Bij gebrek aan verder steunbewijs zou daarom volgens de verdediging niet zijn voldaan aan het bewijsminimumvereiste van artikel 342 lid 2 Sv). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De getuige heeft verklaard dat zij de aangeefster hard hoorde gillen. Zij zag hierop dat de aangeefster met haar lichaam achterover boog van de verdachte weg. Zij heeft verklaard hierdoor gelijk te hebben begrepen dat de situatie niet goed was en op dat moment naar de aangeefster en de verdachte te zijn toegelopen. De getuige heeft hiermee in voldoende detail en op soortgelijke wijze als aangeefster verklaard over de bedreigende sfeer bij het incident en vooral over haar eigen waarneming van een fysiek angstige reactie bij de aangeefster gedurende dat incident. De verklaring van de getuige ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate de verklaring van de aangeefster. Daarmee acht de rechtbank de ten laste gelegde bedreiging bewezen en verwerpt het hierop betrekking hebbende verweer.
Ten aanzien van dagvaarding IV (mishandeling)
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De aangever zou met een baksteen achter de verdachte zijn aangelopen en daarmee op het achterhoofd van de verdachte hebben geslagen. Er zou daarom sprake zijn geweest van een onmiddellijk dreigend gevaar dat de verdachte door de aangever ogenblikkelijk en wederrechtelijk zou worden aangerand en de verdachte zou geen mogelijkheid meer hebben gehad om zich aan deze dreigende aanranding te onttrekken.
De rechtbank stelt voorop dat met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht. Onder mishandeling wordt daarom verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Ten aanzien van de vraag of de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt die gevolgen heeft voor de bewijsbeslissing, acht de rechtbank de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het standpunt ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 27 mei 2024 was er een vechtpartij ontstaan tussen de aangever [naam 6] en de medeverdachte [medeverdachte] bij de ingang van het station Rotterdam Alexander. De aangever verklaarde dat hij op enig moment op de medeverdachte sprong en met hem aan het worstelen was. Hij verklaarde dat vervolgens de verdachte de aangever van achteren vastpakte, waarbij hij eerst aan zijn haren trok en vervolgens de aangever bij zijn keel pakte. Hij hoorde toen de medeverdachte tegen de verdachte zeggen: “pak hem”. De aangever raakte toen in een worsteling met de verdachte waarbij hij meerdere klappen op zijn lichaam, waaronder bij zijn hoofd en ribben, voelde. De getuige [getuige] heeft gezien dat de aangever op de grond lag en dat de verdachte tegen het hoofd van de aangever schopte en slaande bewegingen met zijn armen maakte op zijn lichaam. Nadat de aangever loskwam van de verdachte, rende de verdachte weg de stationshal in. De aangever rende achter hem aan. Hij pakte toen een tegel die op de grond lag en gooide die in de richting van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. De verdachte heeft de confrontatie naar het oordeel van de rechtbank zelf opgezocht, door aangever Nicia te schoppen en te slaan. De aangever liep weliswaar op een later moment met een tegel op de verdachte af, maar dit gebeurde nadat de verdachte de hem verweten gedraging, te weten het slaan en schoppen tegen het lichaam van de aangever, al had verricht.
Het verweer wordt verworpen.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
parketnummer 09-217816-24
1
hij op 5 juli 2024 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas
[naam 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je onthoofden, ik schiet je
dood, ik maak je dood, je gaat nog zien";
2
hij op 5 juli 2024 te Nieuwerkerk
aan denIJssel, gemeente Zuidplas, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die geheel of ten dele aan [naam 1] toebehoorde, heeft vernield;
3
hij op 5 juli 2024 te Nieuwerkerk
aan denIJssel, gemeente Zuidplas, [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je dood schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op 5 juli 2024 te Rotterdam [naam 3] en [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 3] en [naam 4] dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet jullie dood, ik maak jullie dood";
parketnummer 10-151577-24
hij op 5 mei 2024 te Rotterdam in het besloten lokaal, gevestigd aan de [straatnaam 1] , bij het [shopping centre] in gebruik, wederrechtelijk is
binnengedrongen,
immers was hem, verdachte, met ingang van 13 april 2024 schriftelijk de toegang tot
het [shopping centre] ontzegd voor de duur van 24 maanden, te weten
tot en met 13 april 2026;
parketnummer 10-210453-24
1
hij in de periode van 3 juni 2024 tot en met 29 juni 2024 te Rotterdam, op meer momenten [naam 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [naam 5] in de Marokkaanse en/of Nederlandse taal dreigend de woorden toe
te voegen:
- " Ik maak je dood als je geen geld geeft" en
- " Als jij mijn vader niet was geweest, had ik je dood gemaakt",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op 29 juni 2024 te Rotterdam, in het besloten lokaal gelegen aan de [straatnaam 2] , bij Slagerij [bedrijfsnaam] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen
immers was hem, verdachte, met ingang van 29 mei 2024 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 12 maanden;
parketnummer 10-176002-24
hij op 27 mei 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
ander, [naam 6] heeft mishandeld meermalen tegen
zijnlichaam te slaan en te schoppen;
parketnummer 10-209808-24
1
hij op 3 juni 2024 te Rotterdam een briefgeld ter waarde van twintig euro, dat geheel
aan de Slagerij [bedrijfsnaam] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 28 juni 2024 te Rotterdam, in het besloten lokaal [adres 2] te Rotterdam bij een aldaar gelegen slagerij in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen
immers was hem, verdachte, met ingang van 29 mei 2024 schriftelijk de toegang tot die slagerij ontzegd voor de duur van twaalf maanden;
parketnummer 10-178826-24
1
hij op 30 mei 2024 te Rotterdam, [naam 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam 7] dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik ga je doodschieten",
- " Ik ga je afslachten, ik ga je voeren aan de varkens" en
- " Ik ga je afmaken",
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [naam 7] in diens hoedanigheid van hoofdagent
bij depolitie Eenheid Rotterdam;
2
hij op 30 mei 2024 te Rotterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 7] (hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in de richting van die [naam 7] te spugen;
3
hij op 30 mei 2024 te Rotterdam, in het besloten lokaal,
bij deSlagerij [bedrijfsnaam] in gebruik,
wederrechtelijk is binnengedrongen,
immers was hem, verdachte, met ingang van 29 mei 2024 schriftelijk de toegang tot die slagerij ontzegd voor de duur van 12 maanden;
4
hij op 31 mei 2024 te Rotterdam, in het besloten lokaal,
bij het[shopping centre] in gebruik,
wederrechtelijk is binnengedrongen,
immers was hem, verdachte, met ingang van 13 april 2024 schriftelijk de toegang
daartoeontzegd voor de duur van 24 maanden;
parketnummer 10-239650-24
1
hij op 1 juli 2024 te Rotterdam,
[naam 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [naam 8] dreigend de woorden toe te voegen "Ik zweer bij god dat ik jou
vermoord, ik haal je hoofd eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op 1 juli 2024 te Rotterdam,
[naam 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [naam 7] de woorden toe te voegen:
- " vuile kankerhond, ik ga je dood maken, waarom hou je mij aan"
- " kankerhond, ik ga je branden, morgen is je einddatum, ik ga je dood maken
samen met je ouders vrouw en kinderen, kanker vuile hond, doe mijn handboeien
af of kom voor me staan als je durft",
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [naam 7] in diens hoedanigheid van
ambtenaar van de politie;
3
hij op 1 juli 2024 te Rotterdam opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel
509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de
gedragsaanwijzing d.d. 30 juni 2024, gegeven door de officier van justitie te
Rotterdam
kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte,
- zich niet op mag houden in/op/nabij [adres 3] te Nieuwerkerk en
- zich niet op mag houden in/op/nabij Slagerij [bedrijfsnaam] , gelegen aan de
[adres 4] te Rotterdam
door
- zich te begeven bij Slagerij [bedrijfsnaam] aan de [adres 2] -745.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van:
- een Pro Justitia-rapportage, op 16 oktober 2024 opgesteld door drs. V.T.G. Arnts, GZ-psycholoog; en
- een Pro Justitia-rapportage, op 17 oktober 2024 opgesteld door dr. J. van der Meer, psychiater.
Volgens de psycholoog is bij de verdachte sprake van een ernstig psychiatrisch beeld dat reeds lange tijd aanwezig is en doorwerking heeft op het functioneren van de verdachte op alle levensgebieden. Er zijn sterke aanwijzingen voor manische ontregeling/ontremming bij de verdachte in aanloop naar de ten laste gelegde feiten en in de periode waarin ten laste gelegde feiten plaatsvonden. Hij handelt hierdoor impulsief en grensoverschrijdend, is prikkelbaar, reageert agressief wanneer iets hem niet zint en weigert om hulp te accepteren. Daarnaast heeft hij grootheidsideeën en slaapt hij nauwelijks. Er is bij verdachte sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Verder is volgens de psycholoog sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Hoewel het onduidelijk in welke mate de verdachte per ten laste gelegde feit in zijn denken, voelen en handelen gehinderd werd door de aanwezige problematiek, zijn er voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de gemoedstoestand van de verdachte doorgewerkt heeft in alle ten laste gelegde feiten. Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, adviseert de psycholoog om deze in ieder geval in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Ook de psychiater heeft gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Onderliggend is sprake van een schizoaffectieve stoornis of een bipolaire stoornis. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. De psychotische stoornis van de verdachte gaat gepaard met manische episodes en psychotische verschijnselen. De psychiater merkt op dat de delicten met name vanaf mei/juni 2024 speelden terwijl de verdachte op dat moment naar zijn zeggen geen medicatie meer gebruikte. Hierdoor zal het denken en handelen van de verdachte in die periode steeds meer zijn overgenomen door zijn psychiatrische stoornis. Voor een aantal delicten zal mogelijk wel sprake zijn geweest van enige wilsvrijheid. De psychiater adviseert daarom om elk van de ten gelegde feiten in een sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen als ze bewezen worden geacht.
De rechtbank is van oordeel dat de Pro Justitia-rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de daarin vervatte conclusies over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte deugdelijk en inzichtelijk zijn gemotiveerd. De rechtbank neemt de conclusies dan ook over en acht de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten wegens de ten tijde van het plegen van die feiten aanwezige psychische stoornis. De verdachte is dan ook strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De oplegging van de straf en maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat aan hem daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging zal worden opgelegd. Veder heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van artikel 38z Sr aan de verdachte op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot oplegging van de tbs-maatregel moet worden afgewezen. De oplegging van de maatregel is volgens de raadsvrouw disproportioneel en er zijn alternatieven met een minder ingrijpend karakter, zoals een zorgmachtiging.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich binnen de relatief korte tijd van drie maanden schuldig gemaakt aan een grote hoeveelheid strafbare feiten, waaronder een zevental bedreigingen waarbij hij heeft gedreigd met de dood, het meermalen overtreden van locatieverboden en een diefstal. Bij twee van de bedreigingen heeft de verdachte het niet alleen bij woorden gelaten, maar ook fysiek geweld gebruikt. Hij heeft een accu door de ruit van de woning van zijn zus gegooid. Verder heeft hij het slachtoffer [naam 2] stevig vastgepakt bij haar pols waardoor ze niet van hem los kon komen. Door aldus te handelen heeft hij de slachtoffers angst aangejaagd, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring van [naam 2] . Daarnaast heeft de verdachte medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen bedreigd terwijl ze bezig waren met de uitoefening van hun publieke taak. Het is van belang dat personen met een publieke taak hun werk ongestoord kunnen uitvoeren. Het handelen van de verdachte heeft veel impact gehad op slachtoffer [naam 4] die daarvoor in behandeling is bij een psycholoog. De rechtbank vindt al deze gevolgen van het gedrag van de verdachte op de slachtoffers ernstig.
Ook heeft de verdachte meermalen een politieagent op persoonlijke en indringende wijze bedreigd en op hem gespuugd. Dit handelen is beledigend en mensonterend en is ook als zodanig ervaren door slachtoffer [naam 7] . De gedragingen van de verdachte richting [naam 7] getuigen van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door de politie wordt gediend. Verder heeft de verdachte gevaarlijk gedrag getoond waarbij hij een man heeft vastgehouden en, terwijl deze op de grond lag, hem heeft geschopt en geslagen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan en neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
Ook de familie van de verdachte is met grote regelmaat slachtoffer geweest van zijn agressief gedrag. Voor zijn zus was het, zo blijkt uit haar verklaring op de terechtzitting, ook aangrijpend om te vernemen dat de verdachte zich op deze verontrustende wijze heeft gedragen richting anderen. Zijn familie maakt zich al geruime tijd ernstige zorgen over de verdachte en wil dat hij de juiste hulp krijgt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 september 2024. De verdachte komt sinds zijn jeugd veelvuldig in aanraking met politie en justitie. Ondanks zijn jonge leeftijd, heeft de verdachte al een uitgebreid strafblad met veroordelingen voor met name geweldsfeiten.
Persoon van de verdachte
De rapportages van de psycholoog en de psychiater
De rechtbank heeft bij haar beoordeling onder meer de adviezen betrokken die zijn vervat in de eerdergenoemde Pro Justitia rapportages van de psycholoog en de psychiater.
Zowel de psycholoog als de psychater hebben in hun onderzoeken geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidive-risico. Gelet op zijn psychische problematiek, loopt hij zonder klinische behandeling, consequent medicatiegebruik en onthouding van middelen een verhoogd risico om psychotisch/manisch ontregeld te worden. Bij psychische ontregeling neemt het risico op agressief gedrag toe.
Beide deskundige achten het van belang dat de behandeling van de verdachte na detentie start met een klinische behandeling. Het advies is om de behandeling in een kliniek met een verhoogd beveiligingsniveau (FPK) plaats te laten vinden gelet op de noodzaak van een hogere mate van beveiliging vanwege incidenten in het verleden en gedragsproblemen. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geadviseerd om de mogelijkheid van een zorgmachtiging te onderzoeken. Wel omschrijft de psycholoog een praktisch probleem dat behandeling op een verhoogd beveiligingsniveau niet mogelijk zou kunnen zijn met een zorgmachtiging in het kader van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz). Als alternatief juridisch kader wordt tbs-maatregel genoemd. Beide deskundigen merken in dit verband op dat bij de verdachte ziekte-inzicht ontbreekt. Bij een voorwaardelijk kader is er een risico dat hij niet in staat is om zich aan voorwaarden te houden, zijn medicatiegebruik zal staken en terugvallen in middelengebruik.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 19 november 2024. De reclassering merkt op dat de verdachte een delictpatroon aan geweldsdelicten heeft. Er zijn zorgen over het feit dat het delictgedrag van de verdachte in een korte periode aanzienlijk is toegenomen. Vanuit het reclasseringsonderzoek komt naar voren dat de kans op recidive hoog is en dat ook dat de kans op letselschade hoog is.
Gelet op de ernst van de problematiek van de verdachte en de grote kans op onttrekking aan voorwaarden is de reclassering van mening dat een voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen niet toereikend zijn. Ook een tbs met voorwaarden is volgens de reclassering niet haalbaar. De verdachte lijkt nog steeds psychotische uitlatingen te doen en heeft onvoldoende ziekte-besef. De reclassering schat daarom in dat de verdachte zich, met zijn problematiek, niet kan houden aan de eisen die de tbs met voorwaarden aan hem zou stellen. De reclassering adviseert om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Sr op te leggen.
Geen zorgmachtiging
De officier van justitie heeft naar aanleiding van voornoemde adviezen van de psycholoog en de psychiater ambtshalve de mogelijkheid van een zorgmachtiging onderzocht en daarvoor de geneesheer-directeur van Fivoor Rotterdam benaderd. De officier van justitie is tot de conclusie gekomen dat een civielrechtelijk zorgkader niet toereikend is. De problematiek van de verdachte is niet met verplichte zorg te behandelen. De klinische opnames van verdachte als vorm van verplichte zorg in het verleden werden regelmatig voortijdig afgebroken. Delictpreventie en/of het verbeteren van het mentale en psychische welzijn van de verdachte zal daarom volgens de officier van justitie niet bereikt kunnen worden in het kader van een zorgmachtiging. Ook stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat gelet op de veelvuldigheid van de bewezenverklaarde feiten niet alleen een patiëntgerichte behandeling, maar ook recidivepreventie centraal moet staan. Daar is een zorgmachtiging niet op gericht.
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat een zorgmachtiging geen passende maatregel is in het onderhavige geval. Het gaat in deze zaak om een grote hoeveelheid strafbare feiten, waarbij mede dient te worden ingezet op recidivepreventie binnen een kader met een adequaat beveiligingsniveau. Een forensisch zorgkader acht de rechtbank passend en geboden.
De tbs-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages is gebleken dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen, zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege van de verdachte eist. De rechtbank heeft hierbij de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen van de verdachte wegens misdrijven in aanmerking genomen. De deskundigen hebben toegelicht dat een tbs met voorwaarden niet haalbaar wordt geacht. Deze toelichting is goed onderbouwd en de rechtbank zal de conclusies uit de rapportages dan ook volgen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat is voldaan aan de vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Acht van de bewezen verklaarde feiten zijn een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a Sr. Ook bestond bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts ligt er in deze strafzaak een met redenen omkleed advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank zal om voorgaande redenen aan de verdachte de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opleggen.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, is de rechtbank van oordeel dat naast de op te leggen tbs-maatregel met verpleging van overheidswege een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. Vanwege het belang om op korte termijn met de klinische behandeling te starten, ziet de rechtbank aanleiding om ten voordele van de verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie voor wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat de bewezen verklaarde feiten in sterk verminderende mate aan de verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank merkt daarbij op dat, indien mogelijk, deze straf uitgezeten kan worden terwijl de verdachte wacht op plaatsing bij een tbs-kliniek.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
De maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De rechtbank stelt tot slot vast dat aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. De oplegging van de maatregel is in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank zal daarom de maatregel opleggen.

8.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.273,39, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 1.773,39 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag betreft de immateriële schade.
[naam 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Ten aanzien van feiten 1 en 2 van dagvaarding VI vordert hij een schadevergoeding van € 600,- en ten aanzien van feit 2 van dagvaarding VII vordert hij een schadevergoeding van € 350,-. In beide gevallen vordert [naam 7] de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] tot een bedrag van in totaal € 2.554,39, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring voor de overige kosten, zijnde de kosten voor de fiets en de kleding.
Ten aanzien van de vorderingen van [naam 4] en [naam 7] heeft de officier van justitie geadviseerd om beide vorderingen integraal toe te wijzen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te bepalen dat [naam 2] en [naam 7] , voor wat betreft zijn vordering van € 600,-, niet-ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair is verzocht om deze vorderingen slechts gedeeltelijk toe te wijzen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij [naam 2] , voor wat betreft de post immateriële schade, rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de tot nu toe geleden immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 750,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is voor dat deel namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de materiële schade heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat op basis van de stukken het causaal verband tussen de gevorderde materiële schade, waaronder de medische kosten, en het bewezenverklaarde feit niet kan worden vastgesteld. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
De vordering van [naam 4]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij Koene rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde schadebedrag van € 250,-. De rechtbank zal deze vordering daarom toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .
De vorderingen van [naam 7]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij [naam 7] rechtstreeks schade heeft geleden door de bij dagvaarding VI onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde feiten en het bij dagvaarding VII onder 2 bewezenverklaarde feit. De vorderingen zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze vorderingen daarom volledig toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente voor wat betreft de vordering van € 600,- toewijzen vanaf 30 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade in verband met de betreffende bewezenverklaarde feiten vanaf die datum is ontstaan. Voor wat betreft de vordering van € 350,-, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade in verband met het betreffende bewezenverklaarde feit vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 950,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald, verschuldigd tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 7] .

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de vorderingen tenuitvoerlegging met parketnummers 15/036008-20 en 15/289864-21 dienen te worden afgewezen. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging niet passend in het licht van de onder 7 genoemde op te leggen straf en maatregel.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 37a, 36f, 37b, 38z, 47, 57, 63, 138, 184a, 266, 267, 285, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de strafvervolging van het bij dagvaarding V onder 3 tenlastegelegde;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, bij dagvaarding II, bij dagvaarding III, bij dagvaarding IV, bij dagvaarding V onder 1 en 2, bij dagvaarding VI en bij dagvaarding VII ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van dagvaarding II:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
ten aanzien van dagvaarding III:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
ten aanzien van dagvaarding IV:
medeplegen van mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding V:
feit 1:
diefstal;
feit 2:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
ten aanzien van dagvaarding VI:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
feit 4:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
ten aanzien van dagvaarding VII:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (ZEVEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als
bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
ten aanzien van benadeelde partij [naam 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 750,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij [naam 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door benadeelde partij [naam 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam 2] te betalen € 750,-‬, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 14 (veertien) dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat ontslaat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van benadeelde partij [naam 4] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam 4] van een bedrag van € 250,- toe en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij [naam 4] , te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door benadeelde partij [naam 4] gemaakt, tot op heden aan de zijde van benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij Koene te betalen € 250‬,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat ontslaat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van benadeelde partij [naam 7] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam 7] van een bedrag van € 950,- toe en veroordeelt de verdacht om dit bedrag aan de benadeelde partij [naam 7] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente die als volgt wordt berekend:
  • ten aanzien van het bedrag van € 600,-: vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 350,-: vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door benadeelde partij [naam 7] gemaakt, tot op heden aan de zijde van benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam 7] te betalen € 950‬,-, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven bepaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 19 (negentien) dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat ontslaat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen
wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de aan de verdachte door de politierechter van deze rechtbank op 22 mei 2024 ten aanzien van parketnummer 09-156140-24 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de aan de verdachte door de politierechter van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, op 16 juni 2021 ten aanzien van parketnummer 10-089997-21 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Tsjapanova, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2024.