ECLI:NL:RBDHA:2024:20909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
09/292694-24 en 09/270698-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling en oplegging van ISD-maatregel

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 september 2024, waarbij de verdachte de aangevers, [naam 1] en [naam 2], bedreigde met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een confrontatie met de aangevers, dreigende woorden heeft geuit en een mes in zijn hand heeft gehouden. De rechtbank heeft het bewijs van de bedreiging als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat meerdere veroordelingen voor geweldsdelicten bevat. Gezien de ernst van de bedreiging en het recidiverisico heeft de rechtbank besloten om de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen, omdat de ISD-maatregel als voldoende werd beschouwd. De rechtbank heeft geen contactverbod opgelegd, omdat zij geen noodzaak hiervoor zag, mede gezien de ISD-maatregel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/292694-24 en 09/270698-23 (tul)
Datum uitspraak: 12 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 28 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. van Rookhuizen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.M.V. Bandhoe naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2024 te [plaatsnaam 2] [naam 1] en/of [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling,
door die [naam 1] en/of [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je
kanker neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
en/of (daarbij) dreigend een mes, althans een zilverkleurig voorwerp te tonen/in zijn
hand te houden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024295571, van de politie eenheid Den Haag, bureau Scheveningen, met bijlagen (62 pagina’s, niet doorgenummerd).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 november 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had een boterhammes in mijn hand. De buurman en buurvrouw renden beide weg. Ik was boos en ben erachteraan gelopen. Toen ik de woning uitliep had ik nog steeds het mes vast.
Toen heb ik gezegd “ik steek je kanker neer”.
2. Het proces-verbaal van aangifte [naam 2] , opgemaakt op 12 september 2024, voor zover inhoudende (p. 24-25):
Ik, [naam 2] , doe aangifte van bedreiging door mijn buurman.
Op 12 september 2024 zag ik dat hij de keuken in rende. Ik hoorde een keukenla open gaan, waardoor ik het vermoeden had dat hij een mes ging pakken.
Wij zagen dat de buurman een soort steekwapen in zijn rechterhand had.
Ik zag dat hij druk aan het praten was en druk zwaaide met zijn andere hand, zijn linkerhand.
Ik voelde mij dusdanig bedreigd, dat ik het vermoeden had dat hij mij daadwerkelijk
iets ging aandoen. Ik heb voor mijn gevoel echt gerend voor mijn leven.
3. Het proces-verbaal van aangifte [naam 1] , opgemaakt op 12 september 2024, voor zover inhoudende (p. 20-21):
Op 12 september 2024, werd ik, [naam 1] , bedreigd door de buurman van mijn vriendin. Mijn vriendin woont op [adres 2] te [plaatsnaam 2] .
Hij ging de woning in, ik zag dat hij richting de woonkamer ging en mijn vriendin zei dat hij met een mes kwam aanlopen. Mijn vriendin zei dat ik gauw moest rennen. Ik had het gevoel dat hij het mes wilde gebruiken op ons. Ik voelde mij op dat moment angstig en geschrokken.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 september 2024, voor zover inhoudende (p. 38-39):
Ik, verbalisant [verbalisant] , belast met het uitkijken van de beelden van een ringdeurbel van [adres 2] te [plaatsnaam 2] .
Ik zag daar een man staan.
Ik hoorde iets van een metaal/ijzer in de portiek vallen. Ik hoorde de man vervolgens zeggen: "Kanker kanker dikzak." Ik zag dat de man naar beneden keek en dat de man vervolgens uit beeld verdween. Ik hoorde vervolgens een mannelijke stem zeggen:" Ik steek je kanker neer. Ik steek jouw moeder. Kanker kanker dikzak. Kanker honden."
3.4.
Bewijsoverwegingen
De aangevers gingen op 12 september 2024 bij de verdachte langs om verhaal te halen voor het feit dat hij eerder op de dag op de voordeur van aangeefster [naam 2] had gespuugd. De verdachte wordt verweten dat hij de aangevers, toen zij zich bij zijn huis begaven, heeft bedreigd met een mes. De verdachte heeft ontkend te hebben bedreigd. Hij heeft verklaard dat, toen de aangevers aanbelden, hij brood aan het smeren was met een botermes. Toen hij de deur open deed, had hij dat botermes nog in zijn handen maar de aangevers zouden het mes volgens hem niet hebben kunnen zien. Op dat moment zou hij door aangever [naam 1] naar binnen zijn geduwd. Vervolgens renden beide aangevers weg. Hij rende hen achterna – met het mes nog in zijn handen – maar dat mes zouden de aangevers ook dan niet hebben gezien. Ook zou de verdachte niet de bedoeling hebben gehad om de aangevers te bedreigen. Naar het oordeel van de rechtbank is het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden, zodat het terzijde zal worden geschoven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat de verdachte – nadat hij zijn deur opendeed – eerst weer terug naar binnen ging. De aangeefster [naam 2] heeft daarbij duidelijk verklaard dat zij door had dat de verdachte naar de keuken liep om een mes te pakken. Vervolgens zag zij dat de verdachte daadwerkelijk met een mes of een ander steekwapen in zijn hand terugkwam. Zij heeft dit direct aan aangever [naam 1] verteld uit de vrees dat de verdachte haar en haar vriend iets aan zou doen met dat voorwerp. [naam 1] kreeg toen ook het gevoel dat de verdachte het mes wilde gebruiken op hem en zijn vriendin. Als reactie hierop renden de aangevers weg. De verdachte liep hen vervolgens achterna met het mes in zijn handen en riep: “Ik steek je kanker neer”. Gezien deze omstandigheden en de context waarin de verdachte het mes ging halen, is de rechtbank van oordeel dat bij de aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat zij op zijn minst genomen zwaar letsel zouden kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte – in elk geval in voorwaardelijke zin – was gericht op deze bedreiging. Immers, de verdachte ging het mes pakken toen hij de aangevers zag bij zijn deur omdat zij verhaal kwamen halen, hij was boos en hij riep ook “Ik steek je kanker neer”.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 12 september 2024 te [plaatsnaam 2] [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [naam 1] en [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je kanker neer" en daarbij dreigend een mes, in zijn hand te houden.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van een maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd ten aanzien van [naam 1] en [naam 2] en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. De officier van justitie vordert ook de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat de verdachte inmiddels is aangehouden voor een ander strafbaar feit en daarmee een schorsingsvoorwaarde heeft overtreden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest aan de verdachte op te leggen. Een contactverbod is volgens de verdediging niet noodzakelijk, aangezien er geen incidenten met de buren zijn geweest in de drie maanden na het ten laste gelegde feit. Indien de rechtbank toch een ISD-maatregel oplegt, verzoekt de verdediging dit tussentijds te toetsen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Uit het strafblad van de verdachte van 13 september 2024 blijkt dat hij in de afgelopen jaren veelvuldig is veroordeeld voor misdrijven.
Het reclasseringsrapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 20 november 2024. Uit dit rapport volgt dat bij de verdachte sprake is van een delictpatroon aangaande geweldsdelicten en vermogensdelicten. Het strafbare gedrag van de verdachte staat in verband met zijn middelengebruik. Er is sprake van een hardnekkige verslavingsproblematiek en hij pleegt vermogensdelicten om te voorzien in zijn verslaving.
De reclassering schat het recidiverisico van de verdachte hoog in.
De reclassering adviseert bij veroordeling om aan de verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om binnen een voorwaardelijk kader gedragsverandering teweeg te brengen bij de verdachte. De kans op terugvallen en daarmee delictgedrag is bij de verdachte te groot. Naar mening van de reclassering is de onvoorwaardelijk ISD-maatregel het best passende kader voor de verdachte. Daarnaast adviseert de reclassering om aan de verdachte een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr op te leggen ten aanzien van de aangevers. De reclassering adviseert dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
Voldoet de verdachte aan de vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel?
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Dit feit is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Ook is hij in de vijf jaren voorafgaand aan dit feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf. Het bewezenverklaarde feit is begaan nadat deze straffen ten uitvoer zijn gelegd.
De verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie, aangezien er over een periode van vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten tegen hem zijn opgemaakt, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het onderhavige bewezen verklaarde feit.
Is de ISD-maatregel passend en geboden?
De rechtbank is van oordeel dat de onvoorwaardelijke ISD-maatregel de enige passende afdoening is en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het reclasseringsadvies vast dat de verdachte al veel kansen heeft gekregen om zijn gedrag te veranderen, maar dat hij desondanks blijft recidiveren. Zijn verslavingsproblematiek speelt hierbij een grote rol. De verdachte lijkt verder geen verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn gedrag en ontkent de problemen met middelengebruik. Dit alles bij elkaar genomen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Omdat de verdachte steeds weer overlast of schade veroorzaakt, gaat het belang van de samenleving nu voor. Daarom is het voor de veiligheid van personen en goederen nodig om de ISD-maatregel op te leggen. Daarnaast kan de ISD-maatregel een bijdrage leveren aan het oplossen van de verslavingsproblemen en psychische problemen van de verdachte en om herhaling van delictgedrag na afloop van de ISD-maatregel te voorkomen.
Ter bescherming van de maatschappij, maar ook om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van de problematiek van de verdachte kansen te geven, is het belangrijk dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging om te beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel af.
Geen contactverbod
De rechtbank zal, anders dan geadviseerd door de reclassering en gevorderd door de officier van justitie, geen contactverbod met [naam 1] en [naam 2] opleggen. Zij ziet geen noodzaak of toegevoegde waarde in het opleggen van dit verbod, mede gelet op de ISD-maatregel die de rechtbank op zal leggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank stelt tot slot vast dat een opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte niet meer aan de orde is. De schorsing van de voorlopige hechtenis liep tot aan de terechtzitting van 28 november 2024 zodat de voorlopige hechtenis met ingang van die datum is gaan herleven.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie van 28 oktober 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank van 8 maart 2024 (parketnummer 09/270698-23) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afwijzen, omdat de rechtbank de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf niet geboden acht nu reeds de onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
38m, 38n en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van aan de verdachte de bij vonnis van deze rechtbank van 8 maart 2024 (parketnummer 09/270698-23) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2024.