ECLI:NL:RBDHA:2024:20907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.48008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Palestijnse asielzoeker en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Palestijnse asielzoeker. De eiser, die beweert Palestijns te zijn en geboren op [datum] 1965, heeft tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 3 december 2024, hield in dat de eiser in bewaring werd gesteld. De rechtbank heeft op 11 december 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K. Kanters, en een tolk aanwezig was. De minister werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Dorsman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 50a van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel niet conform artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) is uitgereikt. De rechtbank oordeelt dat de informatieplicht van de minister nog niet is geschonden, omdat de termijn van zes maanden, zoals gesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak, nog niet is verstreken. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt, omdat eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring.

De rechtbank heeft ook de zware gronden voor de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen geldig paspoort en heeft in het verleden onjuiste gegevens over zijn identiteit verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen lichter middel kan worden toegepast. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48008

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1965 en de Palestijnse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 3 december 2024 is opgenomen dat eiser op grond van artikel 50a, derde lid, van de Vw is opgehouden. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat dit een kennelijke verschrijving betreft. De rechtbank zal dit ook als zodanig opvatten nu uit de overige onderdelen van het voornoemde proces-verbaal voldoende blijkt dat eiser is opgehouden op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw.
Uitreiking van de maatregel conform artikel 5.3. van het Vb [2]
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet conform artikel 5.3 van het Vb is uitgereikt. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 24 juli 2024. [4]
4. De rechtbank stelt vast dat de door de Afdeling gestelde termijn van zes maanden gegeven, te rekenen vanaf de datum van die uitspraak, om de werkwijze zo aan te passen dat verweerder wel aan zijn informatieplicht voldoet, nog niet is verstreken. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van de informatiebrief, in een taal die hij voldoende machtig is, op de hoogte gesteld van de redenen van de maatregel van bewaring, van de mogelijkheid van het instellen van beroep en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [5] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [6] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
  • 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [7] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3e en de lichte grond 4c. Eiser stelt dat de zware grond 3a wellicht feitelijk juist is, maar dat hieruit niet blijkt dat sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Verder stelt hij geen onjuiste gegevens te hebben verstrekt over zijn identiteit. Eiser was door de mensensmokkelaar gedwongen om de in Kroatië bekende gegevens op te geven, zodat dit niet aan eiser kan worden toegerekend. Tot slot kan eiser bij zijn in Nederland verblijvende familie blijven totdat hij wordt overgedragen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware gronden 3a en 3e aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een nationaal paspoort of ander document voor grensoverschrijding. Verder blijkt uit het claimakkoord van 25 juni 2024 van de Kroatische autoriteiten dat eiser aldaar andere gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, zodat de zware grond 3e feitelijk juist is. Deze gronden zijn reeds voldoende om aan te nemen dat sprake is van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
9. Eiser voert tot slot aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser was niet bekend met zijn vertrekplicht nu hij daarvan niet op de hoogte is gesteld door verweerder. Verder werkt eiser mee aan zijn overdracht aan Kroatië.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Eisers asielaanvraag is bij besluit van 15 oktober 2024 niet in behandeling genomen. Dit besluit omvat eveneens een overdrachtsbesluit waaruit zijn plicht blijkt om Nederland te verlaten. Dat eiser niet op de hoogte zou zijn van zijn vertrekplicht wordt niet gevolgd. Eiser heeft immers beroep ingesteld tegen dat besluit dat bij uitspraak van 12 november 2024 ongegrond is verklaard. Verder leidt eisers meewerkende houding niet tot het oordeel dat verweerder alleen al hierom had moeten afzien van het opleggen van de maatregel van bewaring nu is gebleken dat dit eerder niet tot overdracht naar Kroatië heeft geleid.
Ambtshalve toets
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
5.Verordening (EU) nr. 604/2013.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.