ECLI:NL:RBDHA:2024:20903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.47660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Kosovaarse eiser, die op 15 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 4 december 2024 opgeheven, waarna de eiser instemde met een schriftelijke afdoening van het beroep. Ondanks de mogelijkheid om gronden van beroep in te dienen, heeft de eiser dit nagelaten. De rechtbank sloot het onderzoek op 10 december 2024.

De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel, waaronder het risico dat de eiser zich aan toezicht zou onttrekken, feitelijk juist waren en voldoende waren toegelicht. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47660

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 december 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld bij brief van 2 december 2024, geen gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 6 december 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 10 december 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1961 en de Kosovaarse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
5. Verder leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.