ECLI:NL:RBDHA:2024:20895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.45889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, met V-nummer [v-nummer], had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat op 18 november 2024 was genomen. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 3 december 2024, na de indiening van de gronden van het beroep door de gemachtigde van eiser op 25 november 2024 en de reactie van verweerder op 26 november 2024.

De rechtbank overweegt dat de vrijheidsontnemende maatregel niet mag worden opgelegd of voortgezet indien er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. De gemachtigde van eiser voerde aan dat het verblijf in het detentiecentrum Schiphol niet voldeed aan het Reglement grenslogies en dat het onduidelijk was of de asielaanvraag van eiser binnen de grensprocedure kon worden afgedaan. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet verplicht is om bij het opleggen van de maatregel al een pré-toets te verrichten naar de inwilligbaarheid van het asielverzoek. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in deze zaak.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45889

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen. [1] De gemachtigde van eiser heeft op 25 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hierop op 26 november 2024 gereageerd. De rechtbank heeft op 3 december 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Als de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond. [2]
2. Een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw wordt opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. [3] Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat het verblijf van eiser in het detentiecentrum Schiphol niet voldoet aan het Reglement grenslogies. De oplegging en tenuitvoerlegging van de maatregel zijn daarom onrechtmatig. Bovendien is het onduidelijk of de asielaanvraag van eiser wel binnen de grensprocedure kan worden afgedaan. De stukken wijzen er niet op dat de asielaanvraag al daadwerkelijk wordt behandeld.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [4] hoeft verweerder bij toepassing van de grensprocedure niet al bij het opleggen van de maatregel een pré-toets te verrichten naar de inwilligbaarheid van het asielverzoek. Daarnaast moet verweerder een redelijke termijn worden gegeven om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van de vreemdeling en naar de vraag of dit verzoek zich leent voor afdoening in de grensprocedure. Daarbij wordt de beslissing hierover in beginsel genomen na het nader gehoor, omdat dan alle relevante feiten bekend zijn. Verweerder moet tijdens de behandeling van het asielverzoek in de grensprocedure voortdurend afwegen of het asielverzoek zich nog steeds leent voor afdoening in de grensprocedure. [5] Of verweerder die beoordeling voldoende voortvarend heeft verricht, kan slechts terughoudend worden getoetst in deze procedure.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder in deze zaak onvoldoende voortvarend handelt. Uit het dossier blijkt dat eiser op 22 november 2024 een gehoor veilig land van herkomst heeft gehad. Op 23 november 2024 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij voornemens is om de asielaanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen.
6. De rechtbank kan niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar eiser in bewaring is gesteld. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter staat hier een andere rechtsgang voor open. [6]
7. Nu ook anderszins niet gebleken is dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw.
3.Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451 en 1452.
5.Zie paragraaf C1/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3184.