ECLI:NL:RBDHA:2024:2089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, een Algerijnse nationaliteit, die op 19 december 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring is gesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 9 januari 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was, waarbij de staatssecretaris de noodzaak van de bewaring heeft gemotiveerd aan de hand van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de bewaring, met name dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en niet heeft voldaan aan een terugkeerbesluit. Eiser heeft betoogd dat hij naar Zwitserland is gegaan om aan zijn vertrekplicht te voldoen, maar de rechtbank oordeelt dat hij dit niet heeft gemeld bij de autoriteiten, waardoor hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel, zoals een meldplicht, niet toereikend zou zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 januari 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40486
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. T. Esen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Inleiding

Op 19 december 2023 heeft verweerder (de staatssecretaris) eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V.M. Corcelle. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verder bestaat er een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit van 30 juni 2023 en de meeromvattende beschikking van 4 september 2023. Verder is eiser op 2 oktober 2023 met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat deze gronden hem niet mogen worden tegengeworpen omdat hij naar Zwitserland is gegaan met de bedoeling om aan zijn vertrekplicht te voldoen. Eiser heeft zijn vertrek niet gemeld bij de autoriteiten, en heeft zich daarmee aan het toezicht onttrokken. Verder is niet in geschil dat eiser een terugkeerbesluit heeft gekregen, waarin staat dat hij terug moet naar Algerije. Eiser heeft hier geen gevolg aan gegeven door naar Zwitserland te gaan. Als de gevolgen van de hiervoor genoemde besluiten voor eiser onduidelijk waren, komt dit voor zijn rekening en risico. Het had op zijn weg gelegen om bijvoorbeeld rechtsbijstand te zoeken en zich te laten voorlichten.
4. De zware gronden onder 3b en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Ook hier wijst hij erop dat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken omdat hij naar Zwitserland is gegaan, en daarmee wilde voldoen aan zijn vertrekplicht.
6. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Gelet op wat onder 3. is overwogen, heeft de staatssecretaris terecht aan eiser tegengeworpen dat hij met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij niet aan zijn vertrekplicht heeft voldaan door naar Zwitserland te gaan. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich opnieuw aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die maken dat bewaring onevenredig bezwarend is. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van
de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.