In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 december 2024, wordt er beslist over een verzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen, wat betekent dat de verzoeker in het gelijk is gesteld zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt vast dat de minister aan de verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van de verzoeker, die op 9 december 2022 was ingediend. Tevens heeft de minister in een bericht van 27 november 2024 toegezegd de proceskostenvergoeding aan de verzoeker te betalen.
De rechtbank concludeert dat het verzoek kennelijk gegrond is en veroordeelt de minister in de door de verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten worden vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt voor het indienen van het beroepschrift is toegekend, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden ingezien op www.rechtspraak.nl.