In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 december 2024, wordt er beslist over een verzoek van meerdere verzoekers om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de vergoeding van hun proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek als kennelijk gegrond beoordeeld en heeft daarom zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoekers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen, waardoor zij geen griffierecht hoeven te betalen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan de verzoekers tegemoet is gekomen door tijdens het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een beslissing te nemen op hun aanvraag van 8 november 2023. Tevens heeft de minister in een bericht van 28 november 2024 toegezegd de proceskostenvergoeding aan de verzoekers te betalen. De rechtbank heeft de minister vervolgens veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn vastgesteld op € 437,50. Dit bedrag is berekend op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met inachtneming van de relevante artikelen uit de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Verzoekers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.