In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 december 2024, wordt er beslist over een verzoek van een verzoekster om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was, omdat partijen het daarmee eens waren en geen verzoek om een zitting hebben ingediend. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep zonder zitting behandeld en het onderzoek gesloten.
De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), specifiek artikelen 8:75 en 8:75a, die de veroordeling van een partij in de proceskosten regelen. De rechtbank concludeert dat de minister aan de verzoekster tegemoet is gekomen door tijdens het beroep alsnog een besluit te nemen. Tevens heeft de minister in een bericht van 24 oktober 2024 toegezegd de proceskostenvergoeding aan verzoekster te betalen.
De rechtbank heeft het verzoek van de verzoekster als kennelijk gegrond toegewezen, wat betekent dat verzoekster in het gelijk is gesteld. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 437,50 voor rechtsbijstand, en draagt de minister op het griffierecht van € 187,- aan verzoekster te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.